FILMCONSERVERING IN HET NEDERLANDSE FILMMUSEUM
Een van de grootste problemen waar alle filmarchieven ter wereld
mee te kampen hebben, is dat van de conservering van nitraatfilm.
Tot 1950 was de drager van film nitraat, dat ten eerste zeer brandbaar
- en zelfontvlambaar! - is, en ten tweede zichzelf na verloop van tijd
vernietigt: er blijft poeder (of blubber) van over. De brandbaarheid
van het materiaal leidde in 1950 tot een verbod om nitraatfilms te
draaien, en vanaf dat jaar werden de films dan ook op het veel veiliger
acetaat geprint en gedraaid. Met andere woorden: de eerste, juist zo
interessante halve eeuw filmgeschiedenis is voor een groot deel on
derhevig aan een proces van zelfvernietiging, voor zover de copieën
al niet eerder door verbranding verloren gingen, of - zoals vroeger de
gewoonte was - na roulatie vernietigd werden.
Het zal niemand verbazen dat de desastreuze eigenschappen van ni
traat pas bekend werden in een relatief laat stadium, zo gaat dat im
mers vaker met nieuwe materialen. Daar kwam nog bij dat tot vrij ver
na de Tweede Wereldoorlog alleen filmbuffs de artistieke en informa
tieve waarde van het medium film onderkenden, zodat er lange tijd -
ook toen het nitraatprobleem al gesignaleerd was - van overheids
wege geen gelden beschikbaar werden gesteld om dit culturele erf
goed te redden.
In de jaren vijftig en zestig veranderde dit. De koplopers op dit gebied
waren Zweden, Frankrijk, Engeland en Amerika. Nederland liep hier
bij wel geen halve eeuw, maar toch nog zo'n 20 jaar achter. Pas in
1986 werden er voor het Filmmuseum extra middelen uitgetrokken
voor conservering. Voor veel materiaal was het toen al te laat, en nog
véél meer- enkele miljoenen meters nitraatfilm, waaronder veel ma
teriaal dat nergens ter wereld bewaard is gebleven! - ligt nu op con
servering te wachten.
Wat conserveren precies inhoudt, behoeft waarschijnlijk enige ver
duidelijking. Het meeste bewaard gebleven nitraat is positief mate
riaal. In alle gevallen zijn de copieën sterk gekrompen en is de perfo
ratie ernstig beschadigd. Het eerste verval van de films tekent zich
meestal af in de vorm van puntjes en vlekjes, maar in veel gevallen
zijn al hele stukken van het beeld "weggevreten" of hele acten tot
poeder vergaan. Aangezien een te conserveren film in het laborato
rium door verschillende machines heen getransporteerd wordt,
moeten allereerst de perforaties met tape worden hersteld en slechte
lassen worden vervangen. Dat werk vergt engelen-geduld - het her
stellen van een film kan enkele uren, maar ook meerdere dagen in be
slag nemen. Daarna kan de film naar het laboratorium. Het Filmmu
seum werkt al sinds jaar en dag met Haghefilm (Rijswijk), waar men
in de loop der tijd het machinepark heeft aangepast aan gespeciali
seerde werkzaamheden als het behandelen van gekrompen mate
riaal. Allereerst wordt daar van het positieve materiaal een nieuw ne
gatief gemaakt. Een archief dat zich dat veroorloven kan, laat vervol
gens een zogenaamde safety-master en een nulprint maken om
daarna een goede vertoningscopie te trekken. Het Filmmuseum, met
een budget van slechts 4 ton voor laboratoriumkosten, moet door
gaans volstaan met de nulcopie.
Kleur vormt bij conservering een apart probleem. Al vanaf het vroeg
ste begin van de filmgeschiedenis werden heel wat films in kleur ge
maakt - veel meer dan gewoonlijk gedacht wordt. In die eerste jaren
werden de (toen nog heel korte) filmpjes beeld voor beeld met de
hand ingekleurd. Later werd dit monnikenwerk vervangen door het
"lopende-band" proces van het stencillen. Door voorgesneden mal-
letjes heen werden de verschillende kleuren afzonderlijk - bijvoor
beeld eerst alle rode, dan alle gele, en dan alle blauwe partijen - met
één brede streek op de film aangebracht. Een ander proces was het
virageren, waarbij shots of reeksen shots door verschillende kleur-
baden werden gehaald om een bepaalde sfeer aan te geven: vaak
groen voor buiten, blauw voor de avond of nacht, bruin voor binnen,
en rood voor branden of andere spannende passages. Soms viel de
kleurverandering zelfs binnen één enkel shot: zo gaat bijvoorbeeld
een donkerblauw interieur over in geel-bruin op het moment dat ie
mand het licht aandoet.
Het is verbazend hoe goed deze oude kleur-procédés de tand des
tijds doorstaan hebben. Zelfs na conservering van dit soort filmpjes
op modern materiaal zijn deze nog zo kleurrijk, dat ooit tijdens de
vertoning van enkele voorbeelden daarvan, uit een zaal vol professio
nelen uit het filmbedrijf de vraag gesteld werd of het Filmmuseum
die filmpjes soms had ingekleurd! Eigenlijk kunnen de stralende
kleuren van het nitraatmateriaal niet geëvenaard worden door het
moderne kleur-materiaal: na de eerste decennia van technicolor wer
den de moderne procédés minder kleurvast. Toch moet het overzet
ten van nitraat-materiaal gebeuren: conserveert men het kleurenni-
traat niet, dan zal het vergaan vanwege de drager. Een moeilijk dilem
ma, waarvoor geen oplossing bestaat zolang het huidige kleurmate-
riaal zo snel in kwaliteit blijft teruglopen.
In principe verloopt het conserveren van kleurmateriaal niet anders
dan zwart-wit materiaal. Het is alleen veel duurder: de kosten voor
zwart-wit bedragen 8,50 per meter, en voor kleur 12,50 per meter.
Toch probeert het Filmmuseum de films waarin kleur van wezenlijk
belang is - en dat is het in de meeste gevallen - ook in kleurte conser
veren. Op het gebied van kleurconservering hebben het Filmmu
seum en Haghefilm in de internationale wereld van de filmarchieven
een algemeen erkende vooraanstaande positie veroverd. Regelmatig
- en niet zonder trots - vertoont het Filmmuseum de recent geconser
veerde films, en als het stomme films betreft, begeleid met live-pia-
nomuziek.
Bij de conservering door het Filmmuseum krijgt Nederlands mate
riaal voorrang. Maar de collectie bevat ook een enorme hoeveelheid
belangwekkend buitenlands materiaal dat ooit in Nederland gerou
leerd heeft. Ook die buitenlandse films maken, omdat ze tot onze
"geestelijke bagage" zijn gaan behoren, tot op zekere hoogte deel uit
van ons erfgoed, naast dat van het productieland. Met deze laatste
kwestie is het Filmmuseum nu druk in de weer. Aangezien er voorlo
pig geen extra middelen voor conservering in het vooruitzicht zijn ge
steld, heeft het Filmmuseum aangeklopt bij de betreffende buiten
landse filmarchieven, die doorgaans ook niet rijk zijn. Toch heeft dit
contact geresulteerd in een aantal samenwerkings-projecten (onder
meer met Amerika, Frankrijk, Duitsland, Engeland en Italië), waarbij
deze landen financieel participeren in de conservering van de eigen
producties. Hoewel dit op het gebied van conservering een druppel
op de gloeiende plaat is, is het verheugend dat een dergelijke samen
werking mogelijk is: het houdt er de moed er in.
Hoos Blotkamp-de Roos,
directeur van het Nederlands Filmmuseum
15