Het eerste jaar van het laatste decennium van deze eeuw zit er al weer
bijna op. Het Fonds voor de Nederlandse Film, kortweg "Filmfonds",
heeft sinds haar bestaan nog nooit zoveel verzoeken binnengekregen
om filmprojekten te financieren. Was het aantal aanvragen de afgelo
pen jaren gemiddeld omstreeks 170, in 1990 werden bij het Filmfonds
ongeveer 240 verschillende projekt-voorstellen ingediend. Dat is een
stijging van maar liefst ca. 40%, vergeleken met het gemiddelde aantal
aanvragen dat het Fonds sinds haar oprichting (eind 1983) te verwerken
kreeg. Door de gelijkblijvende financiële middelen en mankracht bete
kende het extra spanning en werkdruk in 1990 bij alle geledingen van
het Fonds. Zo kan het niet langer.
Inmiddels is dit jaar, in opdracht van het Ministerie van WVC, het
wettelijk verplichte evaluatie-onderzoek begonnen over het functione
ren van de twee Nederlandse filmfondsen (Productiefonds en Film
fonds), die allebei op hun eigen maniereen belangrijke schakel vormen
in de financiering van nationale filmprodukties.
En inmiddels heeft het voormalig hoofd van de afdeling film van het
Ministerie van WVC, drs. Aad Hoogervorst, vlak vóór zijn vertrek naar
deafdeling Kunsten van hetzelfde Ministerie, nog een 'notitie' geschre
ven, waarin hij op de valreep zijn eigen visie geeft op de manier waarop
de Nederlandsefilmproduktie in detoekomstgestimuleerd zou moeten
worden.
En halverwege dit jaar vroeg de Minister van WVC aan het Filmfonds
ook nog even om een werkplan op te stellen tot 1993, waarin het
fondsbeleid voor de korte termijn zichtbaar gemaakt wordt. Het Fonds
legt zich in dat plan voor deze periode beleidsmatig vast, terwijl de
overheid zich committeert om, indien zij accoord gaan met deze
beleidsvoornemens, het Fonds met een bepaald bedrag tot 1993 te
subsidiëren. Het meerjarenplan, dat inmiddels de instemming heeft
van de Fondsraad, ligt sinds september bij de Minister. Deze zal het
eerst ter advisering voorleggen aan de Raad voor Kunst, alvorens een
besluit te nemen.
Wat de gevolgen zullen zijn van het evaluatie-onderzoek en de 'notitie'
van Aad Hoogervorst voor filmmakend Nederland is nog niet duidelijk.
De eerste bevindingen van het evaluatie-onderzoek en de 'notitie',
gecombineerd met de (overigens verwachte) explosieve stijging van
het aantal aanvragen ter financiering van Nederlandse films in 1990,
zijn echter wel voor een deel belangrijke bouwstenen geweest voor dit
korte-termijn-werkplan van het Filmfonds. De gevolgen van het ko
mende fondsbeleid worden in dit meerjarenplan echter nu al duidelijk.
We lichten een tipje van de sluier voor u op.
FILMEN IN HET LAND VAN REMBRANDT
In dit meerjarenplan, dat als ondertitel heeft meegekregen "Filmen in
het land van Rembrandt", ligt het accent op het verbeteren van de
distributie- en exploitatiemogelijkheden in de bioscopen en filmhuizen
van de door het Fonds (mede) gefinancierde films. Via het 'Neder
landse Korte Film Circuit' heeft het Fonds de afgelopen drie jaar
geprobeerd de korte film en de korte documentaire meeren beter 'in the
picture' te krijgen bij het film- en kunstminnend filmtheaterpubliek.
Vastgesteld kan worden dat deze pogingen niet succesvol zijn geble
ken. De investeringen stonden in geen verhouding met de publieks-
resultaten. Naar de mening van het Fonds is een voortzetting van het
'Nederlands Korte Film Circuit' daarom onverantwoord. Een andere
(betere of grotere) investering om het theaterpubliek te bereiken voor
deze korte films en korte documentaires zal volgens het Fonds ook niet
kunnen leiden tot betere resultaten. Net zoals het bioscoopjournaal is
de distributie en vertoning van de korte film en de korte documentaire
inmiddels overgenomen door het televisiemedium. De korte film en de
korte documentaire hebben dan ook zeker hun bestaansrecht. Net
zoals het gedicht en de novelle in de literatuur is het in stand houden
van dit type film van groot cultureel belang.
Het Fonds constateert, zoals hierboven gesteld, dat films met een
lengte tussen de ca. 15 en 70 minuten, ongeacht de (soms sublieme)
kwaliteit, niet of nauwelijks goede publieksresultaten halen in de
theaters. Toch is het Nederlands filmprodukt redelijk populair bij het
Nederlandse publiek, wat o.a. blijkt uit het feit dat een groot aantal van
de Fondsfilms (ook de korte films en korte documentaires) op de
Nederlandse televisie tamelijk goede en hoge kijkdichtheidscijfers
halen. Het Fonds heeft dan ook het gevoel dat het met de korte film en
de korte documentaireeerderdetelevisiecultuur(nietalleen inhoudelijk,
maarookfinancieel)stimuleerten bevordert, in plaats van defilmcultuur.
Dat is natuurlijk aantrekkelijk en reuze aardig voor de Nederlandse
publieke omroep. Het is echter in strijd met de doelstelling van het
Fonds dat, zoals is geformuleerd in artikel 2 van de Statuten, ten doel
heeft: "het tot stand komen en het voor gebruik gereed maken van
kunstzinnige films te bevorderen, als bijdrage tot de Nederlandse
filmcultuur".
DE GEBRUIKER BETAALT
Onder het motto 'de gebruiker betaalt' heeft het Fonds in 1990 het
initiatief genomen om met de televisiewereld te overleggen om de korte
film en de korte documentaire daar grotendeels gefinancierd te krijgen.
Als dit overleg succesvol zou worden afgerond snijdt het mes aan twee
kanten: het Fonds zou dan meer armslag krijgen om zich te concentre
ren op de hele korte (voor)film en animatiefilm, plus de lange speelfilm
en documentaire die, in elk geval qua lengte, geschikt zijn voor
distributie- en exploitatie in de bioscopen en filmhuizen. Op deze
manier heeft het Fonds althans enige kans om haar doelstelling ook in
de toekomst waar te maken. Een belangrijk bijkomend voordeel is dat
de free-lance filmmakers over ruimere financiële middelen zouden
kunnen beschikken. Er komt dan immers voor hen extra (televisie)geld
beschikbaar voor die produkties, die qua inhoud en lengte toch
voornamelijk aangewezen zijn op televisievertoning. Eén en ander
betekent bovendien dat het Fonds (én het Ministerie van WVC, dat op
korte termijn geen extra financiële middelen ter beschikking wil stellen)
op deze manier enigszins ontlast worden van de steeds groter wordende
druk: een groot aantal aanvragen betreft immers projekten, die te
genwoordig beter op televisie vertoond kunnen worden dan in de
bioscoop of filmhuis. Deze komen dan niet meer in aanmerking voor
financiering door dit Fonds.
Zo probeert het Filmfonds de komende paar jaar de aanzet te geven
voor die Nederlandse filmprodukties, waarvoor het publiek misschien
nog naar de bioscoop of het filmhuis wil gaan. Filmprodukties, waar
voor de Nederlandse televisie-omroepen de inhoudelijke en financiële
risico's niet durven te nemen. Omdat ze speciaal of bijzonder zijn.
Fondsfilms dus.
Hans Klap
35