dam, die met het Bestuur der Afdeeling Amsterdam ten dien aan zien in eene vriendschappelijke bespreking trad, voor vele andere dergelijke commissies tot navolging. Onder de overheidspersonen, die door overleg met den Bond tot een ander inzicht omtrent de interpretatie van de bioscoopwet lcwamen, dient genoemd te worden de Heer Burgemeester van de gemeente Zutphen, die zich aanvankelijk op het standpunt stelde, dat hij voor de bioscoopvoorstellingen vergunningen moest blijven uitreiken aan de hand van art. 84 der Politieverordening, ^uitgaan de van de stelling, dat de in art. 1 der bioscoopwet schriftelijke ver gunning van Burgemeester en Wethouders niet meer is dan een o p- richting svergunning aan den ondernemer, die het erlan gen van de in het algemeen voor openbare vermakelijkheden telkens geëischte toestemming van den burgemeester geenszins on- noodiig ,en art. ,84 der Politieverordening geenszins krachteloos maakt, al ware het slechts omdat de toepassing van art. 188 tier Gemeentewet dien Burgemeester alleen mogelijk is wanneer hij n.q. tevoren van voorstellingen af weet en zich van het ver toonde vooraf rekenschap geven kan." Het Hoofdbestuur ,gaf desgevraagd als zijne opvatting aan den Zutphenschen Burgemeester te ,kennen, dat ,het bepaalde in art. 84 der Politieverordening door -het inwerking treden van de bio scoopwet, althans voor de bioscoopvoorstellingen, opgehouden Tieeft te igel'den, een eji ander op ^rond van .artikel 151 der ge meentewet. Vervolgens werd aan de hand van (de wet 'de stelling betwist, dat in art. ,1 slechts van eene opricht'ingsvergunning sprake is, terwijl dezerzijds ook nog werd uiteengezet, dat wel degelijk 's Burgemeesters preventief toezicht ex art. 188 der gemeentewet, althans op de bioscoopvoorstellingen, door het in werking treden van de bioscoopwet was vervallen. Het Hoofdbestuur mocht (ie voldoening smaken, dat de Heer Burgemeester van de gemeente Zutphen den Bond later liet weten, dat Z.Edelachtbare zich alsnog met het inzicht van het Hoofdbe stuur, dat ook gedeeld werd door de Plaatselijke Commissie van Toezicht op de bioscopen aldaar, vereenigde en dus ,art. 84 der Politieverordening op bioscoopvoorstellingen niet langer van toe passing achtte. Dat niet alle Burgemeesters den weg volgden van hun ambtge noot in Zutphen en van anidere welwillende magistraten bleek wel uit de onderscheidene procédures, die aanhangig waren gemaakt en bij welker «behandeling het Hoofdbestuur zelf 'de verdediging voor zijn rekening nam. 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1928 | | pagina 10