op Zoom aanhangig was gemaakt, als gemachtigde op de Bonds
voorzitter, de Heer D. Hamburger} r., terwijl de zaak, die voor
den Kantonrechter te 's-Gravenhage behandeld werd, door den
Bondsadministrateur, den Heer A. de Hoop werd bepleit.
Beide vertegenwoordigers van het Hoofdbestuur lieten in het
algemeen uitkomen, dat deze rechtsacties het gevolg waren van
het feit, dat de Burgemeesters er allesbehalve over te spreken
waren, dat hun door de bioscoopwet een groot deel van hun macht,
welke zij vroeger aan artikel 188 der gemeentewet konden ontlee-
nen, was ontnomen. Zij verdedigden deze stelling: ,,dat door het in
de bioscoopwet opgenomen vergunningsstelsel en de centrale keu
ring 't geheele bioscoopbedrijf bij die wet is geregeld; dat dus, waar
het geheele bedrijf als Rijkszaak is geregeld, een gemeentelijke
politieverordening, waarin o.m. regelen zijn gesteld betreffende
het doen ten gehoore brengen van muziek in inrichtingen van kunst
of ontspanning, ten aanzien van bioscopen, geen rechtskracht meer
bezit."
Vervolgens legden zij er den nadruk op, aan de hand van de
schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling bij de behandeling
van het ontwerp-bioscoopwet in de Tweede Kamer, dat de wet
niet uitsluitend films, maar de exploitatie van het geheele bioscoop
bedrijf omvat, zoodat behalve de muziek, welke een integreerend
deel van de filmvertooning uitmaakt, ook zang-, dans- en voor-
drachtnummers, die ter afwisseling van filmvertooningen worden
gegeven, onder het bereik van de wet vallen.
Zooals begrijpelijk, waren de ambtenaren van het Openbaar
Ministerie bij de verschillende kantongerechten (ook voor de Kan
tonrechters te Tilburg, Meppel en Gulpen werden de gestelde
kwesties der muziek ter berechting voorgelegd) het met de opvat
ting van de vertegenwoordigers van den Bioscoop-Bond niet eens.
Desondanks werd de Bioscoop-Bond over de geheele linie in het
gelijk gesteld.
In alle gevallen, behalve in Tilburg, waar niettemin een vrij
spraak volgde, werden de bioscoopexploitanten van rechtsvervol
ging ontslagen.
In de Haagsche zaak werd het appèl, wederom na verdediging
door den Bondsadministrateur, bevestigd en daartegen werd door
den Officier van Justitie cassatie aangeteekend. 1)
Werd de Bond dus ten aanzien van de gestelde kwestie der
1) Bij de verschijning van dit verslag was intusschen bekend geworden dat
de Hooge Raad der Nederlanden het beroep in cassatie van den Officier van
Justitie had verworpen en den Bond had toegegeven, dat voor het doen maken
van muziek geen afzonderlijke vergunning van den Burgemeester noodig is.
19