welke vermoedelijk door de thans zittende Tweede Kamer niet meer zal worden behandeld. Aangezien dus verwacht kon worden, dat eene wettelijke rege- ling voorloopig wel zou uitblijven, had het Hoofdbestuur, in samen werking met de Besturen van H.O.R.E.C.A.F. en van den Neder- landschen Bond van Koffiehuishouders, aan het Bestuur van den Nederlandschen Toonkunstenaarsbond voorgesteld een regeling in zake den wekelijkschen rustdag met een vrijwillig karakter te ont werpen, teneinde bij uitvoering van zulk eene vrijwillige regeling na te gaan, of de kwestie der remplaganten niet een beletsel vormt ook tegen een wettelijke regeling. Bij de jaarwisseling was echter dit ontwerp, aan welks totstand koming de vertegenwoordigers van het Bestuur van den Ned. Toonkunstenaarsbond in beginsel hunne medewerking toezegden, nog niet gereed. De uitvoering van de Tariefwet Door de Bednjfsafdeeling Filmverhuurders was op 28 Novem ber 1927 een op juridische gronden gesteld request aan de Tarief commissie gezonden, waarbij beroep werd aanhangig gemaakt van eene beslissing eener Commissie van Beoordeeling inzake de, naar het inzicht dezer afdeeling, te hoog aangeslagen waarde van het ingevoerde filmmateriaal. Principieel werd in dit request gesteld, dat de waarde van films in den zin der desbetreffende wetsartikelen geen andere is dan de z.g. print-prijs, terwijl daarentegen de Commissie van Beoor deeling als de waarde eener film aanmerkte: „den z.g. print-prijs plus. emballagekosten, enz., vermeerderd met het ver- tooningsrecht voor Nederland". Het request van de Bedrijfsafdeling werd in het afgeloopen jaar voor de Tariefcommissie toegelicht door de heeren mr. R. H. D ij k s t r a (den raadsman van de afdeeling) en B. D. O c h s e vice-voorzitter) Uit de mededeelmgen van de Tariefcommissie viel af te leiden, dat deze het in beginsel eens was met de juridische bezwaren tegen het steeds gevolgde stelsel, om ook de vertooningsrechten te be lasten. De Tariefcommissie bleek er echter waarde aan te hechten, alvorens definitief een uitspraak te doen, een objectief inzicht te krijgen over het feitelijk verloop van den handel in filmcopieën. In verband hiermede wendde het Bestuur der Bedrijfsafdeling zich in den loop van het verslagjaar tot het Hoofdbestuur met verzoek een rapport hierover aan de Tariefcommissie uit te bren- 32

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1928 | | pagina 32