L.S.
INLEIDING.
Negentien-honderd-acht-en-twintig was voor het bioscoopwezen
in Nederland in menig opzicht een gedenkwaardig jaar.
Niet zoozeer, omdat 1928 het jaar van de Olympiade was, waar
van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf allesbehalve
genoegen beleefde, maar bijzonderlijk, omdat 1°. de Nederlandsche
Bioscoopbond zijn tweede lustrum vierde, hetgeen ondanks de
op zijne leden nog steeds drukkende lasten en bezorgdheden voor
de toekomst in opgewektheid geschiedde en 2°. de bioscoop
wet eindelijk in werking trad, die, daargelaten de nadeelige kanten,
in elk geval een zekeren rechtstoestand voor het bedrijf schiep.
't Ware allen, die bij het bioscoopwezen betrokken zijn, zonder
twijfel aangenamer geweest, wanneer de Bond op nog luisterrijker
wijze zijn tienden verjaardag zou hebben kunnen vieren.
Van groote waarde zou het Hoofdbestuur het voorts geacht
hebben een jubileumboek het licht te hebben kunnen laten zien,
waarin van het Bondswerk en van deszelfs resultaten verhaald
zou zijn geworden.
Ternauwernood echter konden Hoofdbestuur en leden zich voor
één dag aan hunne dagelijksche beslommeringen van zakelijken en
organisatorischen aard onttrekken, om met elkaar te gedenken,
wat de Bond in zijn kort bestaan van tien jaren voor het bedrijf
in Nederland wist tot stand te brengen. Zelfs was er noch vóór
den 7en Mei 1928, toen de mijlpaal was bereikt, nóch daarna
gelegenheid tot rustige overpeinzing, welke de geschiedenisschrij
ver zoozeer behoeft.
Wat er overigens van de viering van het Bondsjubileum te ver
melden valt, wordt in dit jaaroverzicht gereleveerd; hier bij den
aanhef zij intusschen geconstateerd, dat de Bond in zijn jubileum
jaar een arbeid had te verzetten, zóó zwaar en veelomvattend als
nimmer tevoren in de afgeloopen tien jaren moest worden ver
richt.
Geen gedetailleerd verslag van wat het raderwerk van den Bond
in het afgeloopen jaar verrichtte zal dan ook deze maal gegeven
kunnen worden; neen, de tijd en de omstandigheden gebieden om
3