een orgaan voor een over het gebied van twee provinciën tweede
dwingende algemeene keuring, welke door den wetgever is ver
worpen. Nadat in het request ook de praktische bezwaren, uit
bedrij f soogpunt bezien, tegen de verordeningen waren te berde
gebracht, verzocht het Hoofdbestuur ten slotte aan bedoelde
verordening van de Gemeente Maastricht van 30 Januari 1928 en
aan andere soortgelijke verordeningen de Koninklijke Goedkeuring
te willen onthouden.
Inmiddels was ook een onderhoud met den Heer Minister van
Binnenlandsche Zaken en Landbouw aangevraagd, hetwelk Zijne
Excellentie het Hoofdbestuur onmiddellijk toestond.
Bij het daarop plaats gehad hebbende onderhoud bleek ons, dat
het request aan de Kroon en de daarop door de Bondsdeputatie
gegeven mondelinge toelichting den Heer Minister de overtuiging
hadden geschonken, dat de Zuidelijke Gemeentebesturen niet den
rechten weg hadden ingeslagen.
Bij het Hoofdbestuur verwekte het dan ook geen verwondering
meer, toen op 28 Februari, juist op den dag, waarop de bij de
Zuidelijke nakeuring betrokken leden-exploitanten in Roermond
waren bijeengeroepen, het bericht in de dagbladen verscheen,
waarin meegedeeld werd, dat .aan de Maastrichtsche verordening
de Koninklijke goedkeuring was onthouden, omdat de overdracht
der nakeuring aan een bepaalde vereeniging niet in de bedoeling
van de wet lag. i
In den Joop van het verslagjaar bleek, dat na dit eerste succesvol
optreden tegenover de gemeentebesturen in het Zuiden, de Bond
meermalen tegenover gemeentelijke autoriteiten de wet in bescher
ming moest nemen.
Het overgroote deel der gemeentebesturen paste de wet toe,
loyaal en eerlijk, zooals dit verwacht mocht worden van elk
overheidscollege, dat met de uitvoering der wettelijke bepalingen
belast ,is. Zelfs dient met erkentelijkheid te worden gereleveerd,
dat verschillende .gemeentebesturen in overleg traden met den
Bond over ;de wijze van uitvoering der wet. Enkele hunner, die
•van plan waren een verordening, als bedoeld in art. 4 der bioscoop
wet, door den Raad te doen vaststellen, lieten zich door het Hoofd
bestuur voorlichten.
Ook omtrent de verhouding, welke zou ontstaan tusschen de bio
scoop-exploitanten en de plaatselijke Commissies van Toezicht op
de bioscopen, werden meermalen door onderling overleg bevredi
gende regelingen verkregen. Hierbij strekte het voorbeeld van de
Plaatselijke Commissie van Toezicht op de bioscopen te Amster-
9