dat aangezien de aankoop van een filmcopie op zichzelve gee-
nerlei recht geeft om de op die copie vastgelegde film (dramati
sche handeling) publiekelijk te vertoonen „openbaar te ma
ken" in den zin der Auteurswet de waarde dier copie niets
uitstaande heeft met den prijs, die betaald moet worden ter ver
krijging van het recht om de copie te gebruiken of te doen ge
bruiken voor openbare bioscoopvoorstellingen en dus ook niet met
de te betalen zoogenaamde vertooningsrechten;
dat uiteraard deze vertooningsrechten zijn auteursrechten en
(conform artikel 2 der Auteurswet) als roerende zaken aan te
merken zelfstandige persoonlijke rechten met een eigen waarde
en niet voor in- of uitvoer vatbaar welke rechten, als hier van
belasting sprake kon zijn, ook zelfstandig belastbaar zouden
moeten worden verklaard, in een tarief van invoerrechten,
dat dan ook in den zin der ten deze van toepassing zijnde wets
bepalingen (artt. 1 en 30-5°, der Tariefwet j°. tariefpost 39 en
artikel 120 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 Staats
blad 38) onder de waarde van cinematographische films niet -m-
ders kan worden verstaan dan de z.g. printprijs (plus emballage-
kosten enz.) de waarde n.1. van de geïmporteerde copie zonder
eenige additie van vertooningsrechten;
Gehoord, als daartoe appellante gemachtigd, Mr. R. H.
Dijkstra te Amsterdam, B. Ochse te Haarlem en L. C. Barnstijn
te 's-Gravenhage, die het beroep mondeling hebben toegelicht;
overwegende, dat deze gemachtigden daarbij in hoofdzaak naar
de schriftelijke toelichting op het beroepschrift hebben verwezen,
voorts in het bijzonder er de aandacht op hebben gevestigd, dat
de inrichtingen waar eventueel de positieve films worden gedrukt,
zich tot geheel zelfstandige industriën hebben ontwikkeld en voor
zooveel de waarde betreft, zich voornamelijk hebben beroepen op
den printprijs volgens de bovenvermelde factuur tot een eind
bedrag van in totaal frs. 3629.
overwegende voor zooveel, in beginsel, de beoordeeling der
waarde betreft, dat de Tariefwet 1924 Staatsblad 568 en het daar
bij behoorende tarief in deze geen van artikel 30-5° dier Wet af
wijkende bepaling bevat en dat dan ook in casu niet eenigerlei
gelijkstelling in de omschrijving eener tariefpost, doch uitsluitend
het bepaalde bij artikel 120-6° der meergenoemde Algemeene Wet,
zooals dit wetsartikel luidde na aanvulling bij artikel XV der Wet
van 31 December 1920, Staatsblad 977, als richtsnoer kan dienen;
Gelet op het resultaat vaif het voorbereidende onderzoek ter
zake alsmede op de daarbr), zoo van deskundige zijde als ander
zins, verkregen inlichtingen;
overwegende, dat de aangehouden zending bestaat uit de twee
de copie eener film, genaamd ,,Twinkletoes" ter lengte van 1910
Meter, door Films First National toegezonden aan N. V. ,,Ufa
Film Maatschappij" voornoemd, op den voet eener overeenkomst
als de onderhavige door afzendster en geadresseerde zou worden
gedeeld;
overwegende, dat aangezien dus tusschen die beide, met be
trekking tot de aangehouden film, geen koop en verkoop heeft
110