over 19181926 voor het Zuiden toelaatbaar waren geacht, aange
toond, dat de meeste dier films reeds in het Zuiden vertoond waren,
zoodat na 16 Januari 1929 de meeste van de circa 60 bioscopen in
de bij de Vereeniging aangesloten gemeenten van films verstoken
zouden blijven.
De nakeuringsregeling der Zuidelijke Vereeniging, die naar de
meening van het Hoofdbestuur geen andere uitwerking kon heb
ben dan een volkomen vernietiging van het bioscoopbedrijf in de
Zuidelijke gemeenten, was voor den Bioscoop-Bond niet te aan
vaarden.
Onwettige besluiten van de Gemeentebesturen in het Zuiden.
De door den Bond ontwikkelde bezwaren tegen de nakeurings
regeling negeerende, kondigden de colleges van B. en W. in de
bij de Zuidelijke Vereeniging aangesloten gemeenten in de tweede
helft van Januari 1929 besluiten af, welke, naar het heette
krachtens de nakeuringsverordeningen ex artikel 4 der bioscoopwet
vastgesteld waren.
In deze besluiten was bepaald, dat vanaf 25 Januari 1929 alle
films, bestemd voor bioscoopvoorstellingen toegankelijk voor per
sonen, te wier aanzien aannemelijk is, dat zij den leeftijd van 18
jaren hebben bereikt, aan nakeuring onderworpen zijn en dat deze
nakeuring opgedragen is aan de te Amsterdam gevestigde keu
ringscommissie van de „Vereeniging van Noord-Brabantsche en
Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring",
gevestigd te Eindhoven.
Deze besluiten kwamen tekstueel volkomen overeen met de in
Februari 1928 door verschillende Gemeentreaden in het Zuiden
vastgestelde verordeningen ex artikel 4 der bioscoopwet, welke ech
ter (zie bijlage D) de goedkeuring van de Kroon niet konden ver
werven.
Ministerieele belangstelling*
't Was dus wel begrijpelijk, dat de publicatie in de pers van
den door het Hoofdbestuur aan de Zuidelijke Vereeniging gezon
den brief van 12 Januari 1929 de aandacht getrokken had van den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, die immers
tegen de verordeningen van Februari 1928 de bekende wettelijke
bezwaren geopperd had.
De heer mr. J. B. Kan zond dan ook terstond na bedoelde
publicatie een brief aan den Bond, waarin Zijne Excellentie ver
zocht hem omstandig te willen uiteen zetten hoe op dat moment
21