De eerste aanval op den Bond werd ondernomen, toen de hee-
ren Hartman en Du Mee wegens het in gebreke blijven tot be
taling der hun opgelegde boeten, met ingang van 20 December
geboycot werden.
Getracht werd in kort geding een uitspraak van den President
der Rechtbank te verkrijgen tot opheffing van den boycot waar
mede indien dit gelukt ware het instituut van den boycot
krachteloos zou zijn gemaakt.
Deze aanval werd evenwel verijdeld, doordat de President zich
onbevoegd verklaarde kennis te nemen van de vordering tot ophef
fing van den boycot.
Wel verklaarde de President de eischers ontvankelijk in de
subsidiaire vordering tot schorsing van het boycotbesluit totdat
bij gewijsde over deze zaak zou zijn beslist, maar Z.Edelachtbare
weigerde den Bond te veroordeelen tot het betalen van schade
loosstelling, indien deze aan het bevel tot schorsing geen gevolg
zoude geven.
Wat deze eerste rechterlijke inmenging betreft; daar hadden de
beide leden, die hun organisatie ontrouw waren geworden, dus niet
veel heil bij gehaald; immers de boycot bleef onverkort gehand
haafd.
Weliswaar trachtten zij nog inmenging van de Ministers van
Justitie en van Binnenlandsche Zaken te verkrijgen, doch ook
hiervan opende zich voor hen geen doeltreffende uitkomst.
Eerst nadat zij een schriftelijke verklaring het Hoofdbestuur ter
hand hadden gesteld, dat zij als leden van den Bond aan hun ver
plichtingen zouden voldoen en de hun opgelegde boeten in weke-
lijksche termijnen zouden afbetalen, onder voorbehoud van hun
rechten, werden de boycotbesluiten ingetrokken.
Van het gemaakte voorbehoud maakten de beide heeren
gebruik door een rechtsgeding tegen den Bond aanhangig te
maken, waarvoor de Bond bij wijze van oudejaarsgeschenk op den
31sten December het exploit van dagvaarding ontving.
Het lijdt geen twijfel, dat ook deze toeleg, om met behulp van
de Rechterlijke Macht aan het door den Bond uitgevaardigd
boetebesluit te kunnen ontkomen, geen kans van slagen heeft.
Immers volgens wet, jurisprudentie en literatuur kan een lid eener
vereeniging tegen een besluit, dat door die vereeniging tegen hem
genomen is, bij de Rechterlijke Macht alleen opkomen, wanneer er
geen vereenigings-orgaan meer is, waarbij volgens de statuten (en
het huishoudelijk reglement) dier vereeniging dat lid nog tegen dat
besluit kon opkomen en dan nog slechts in de navolgende gevallen:
44