Bijlage E.
Het gemeentelijke karakter der
centrale film-nakeuring*
Besluit van de Gedeputeerde Staten van
Limburg te Maastricht, d.d. 3 Mei 1929.
Gezien het op 7 Maart 1929 bij dit college ingekomen beroep
schrift van J. H. Martens, wonende te Sittard, Rijksweg Noord
No. 7, tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders dier
gemeente d.d. 12 Februari 1929, waarbij de aan appellant bij hun
besluit van 19 Mei 1928 verleende vergunning, als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, der Bioscoopwet, voor den tijd van een maand
is geschorst;
Gelet op de ter zake door Burgemeester en Wethouders van
Sittard verstrekte inlichtingen;
Gehoord de nadere mondelinge toelichtingen, door de heeren
D. Hamburger Jr. en A. de Hoop, resp. voorzitter en administrateur
van den Nederlandschen Bioscoopbond, als gemachtigden van
appellant gegeven in de vergadering van hun college van 15 Maart
1929;
Overwegende, dat door Burgemeester en Wethouders van Sit
tard tot schorsing is overgegaan op grond, dat door appellant niet
zijn nagekomen de ingevolge de Bioscoopwet op hem rustende ver
plichtingen en aan de aan hem diensvolgens onder dagteekening van
25 Januari 1929 gezonden schriftelijke waarschuwing, bedoeld bij
art. 10 dier wet, binnen den daarin gestelden termijn door hem
niet is voldaan;
dat immers aan evengenoemd college gebleken is, en overigens
door appellant niet wordt ontkend, dat door dezen o.m. op 19
Januari 1929 en op 26 dier maand in de inrichting, waarvoor hem
de onderwerpelijke vergunning wordt verleend, in het openbaar
vertoond zijn geworden films, welke niet voorkomen op een der
lijsten, van de ,,Vereeniging van Noord-Brabantsche en Limburg-
sche gemeenten voor Gemeenschappelijke filmkeuring", vermel
dende de voor het Zuiden des lands toelaatbaar geachte films;
Overwegende, dat appellant daartegen aanvoert, dat Burge
meester en Wethouders ten onrechte tot schorsing der onderwer
pelijke vergunning zijn overgegaan en wel op de volgende gronden:
dat niet hij doch Burgemeester en Wethouders van Sittard de
ingevolge de Bioscoopwet op hem rustende verplichtingen niet zijn
nagekomen door na te laten de hun ter keuring aangeboden films
aan eene „nakeuring" te onderwerpen;
dat het door Burgemeester en Wethouders genomen besluit,
waarbij o.m. is bepaald, dat deze nakeuring wordt opgedragen aan
91