Burgemeester en Wethouders en alsof deze zelf de keuring ver
richten;
dat derhalve moet worden aangenomen, dat door deze regeling
het karakter der gemeentelijke nakeuring niet verloren is gegaan
en bijgevolg van strijd met den geest der wet in casu geen sprake
kan zijn;
Overwegende, dat op grond van het vorenstaande moet worden
aangenomen, dat appellant inderdaad niet al de ingevolge art. 7
sub lo., der Bioscoopwet op hem rustende verplichtingen is nage
komen en hem terecht door Burgemeester en Wethouders van
Sittard eene schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in art. 10 dier
wet is gezonden, zoodat, nu door hem daaraan niet binnen den
daarin gestelden termijn is voldaan, eveneens terecht met toepas
sing van art. 11 dier wet, door dat College tot schorsing der hem
verleende vergunning is overgegaan;
Gelet op de bepalingen der Bioscoopwet;
Besluiten:
Het in den aanhef dezes omschreven besluit van Burgemeester en
Wethouders van Sittard dd. 12 Februari 1929 tot schorsing der
aan J. H. Martens te Sittard verleende vergunning als bedoeld in
art. 1 der Bioscoopwet, te handhaven en het daartegen door
H. Martens voornoemd ingesteld beroep ongegrond te ver
klaren.
Afschrift van dit besluit te zenden aan Burgemeester en Wet
houders van Sittard en aan den appellant, ter kennisneming.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
(get.) E. VAN HÖVELL, Voorzitter.
(gei.) H. JASPAR, Griffier.
94