omtrent de door het Kamerlid Vos gevraagde aangelegenheid in
overleg te zijn getreden met de Centrale Commissie voor de Film
keuring, doch doordat dit overleg nog niet beëindigd was, kon
Z.Exc. het antwoord niet binnen den gebruikelijken termijn doen
toekomen.
Inmiddels was op 31 Maart de Jaarvergadering van den Bond
gehouden, waarin met algemeene stemmen eene motie werd aan
genomen (zie bijlage D), waarin o.a. werd uitgesproken als het
oordeel der belanghebbenden, dat de Rijkskeuringscommissie buiten
haar bevoegdheid handelt, als zij van de filmverhuurders eischt,
dat bij de aanbieding ter keuring van geluidsfilms ook de gramo-
phoonplaten (ter keuring) ingezonden worden.
Het geluid mag niet gekeurd worden.
Op 9 Mei verscheen vervolgens het antwoord van den Minister
op de vragen van het Kamerlid Vos (zie bijlage E), waarbij de
merkwaardige mededeeling werd gedaan, dat de platen wel dienen
te worden ingezonden, doch niet ter keuring.
Waarvoor de platen dan wel moesten worden ingezonden ver
telde de Minister niet.
Het Hoofdbestuur heeft zich gehaast hieromtrent uitsluitsel van
den Minister te verkrijgen, hetgeen eigenlijk nog altijd niet gelukt
is. Wel werd bij een onderhoud met een der hoofdambtenaren van
het Departement van Binnenlandsche Zaken het antwoord van
den Minister aan het Kamerlid V o s in dien zin geïnterpreteerd,
,,dat bij de keuring van geluidsfilms noch de daarbij ten gehoore
gebrachte geluiden, noch het daarbij gesproken woord, hetzij
direct, hetzij indirect eenigen invloed op den uitslag der keuring
mag oefenen", doch toen het Hoofdbestuur kort daarna zich erop
beriep, dat de Centrale Commissie een filmpje, waarin Louis Davids
een liedje zong, niet had toegelaten voor personen beneden 18 jaar,
uit welken keuringsuitslag wel kon worden afgeleid dat de Film
keuring zich had laten beïnvloeden door de bij dit filmpje ten ge
hoore gebrachte geluiden, maakte het Departement zich van de
aanvankelijk gegeven interpretatie los.
Toch kan als resultaat van de tusschen het Hoofdbestuur met
den Minister gevoerde briefwisseling vastgesteld worden, dat Zijne
Excellentie allerminst het standpunt der Centrale Commissie ten
aanzien van de keuring van geluidsfilms deelt, doch veeleer accoord
gaat met de door het Hoofdbestuur gehuldigde opvatting, dat de
keuring van het geluid geen steun vindt in de bioscoopwet of het
bioscoopbesluit.
Dit verschil van inzicht treedt duidelijk aan het licht, wanneer
13