men vergelijkt de uitlatingen van de Huishoudelijke Commissie in het verslag der Centrale Commissie over het jaar 1930, waarin de vraagof een keuring met geluid in over eenstemming met de bioscoopwet is, onvoorwaar delijk bevestigend wordt beantwoord, en van Minister Ruys de Beerenbrouck in zijn laatstelijk tot het Hoofdbestuur gerichten brief betrekkelijk deze materie, waarin verklaard wordt: „Inderdaad worden de geluidsplaten niet ingezonden ter keuring, maar omdat zij voor de keuring van de films onmisbaar zijn of kun nen zijn". Welnu, deze laatste verklaring bevestigt nogmaals, dat de Cen trale Commissie, aan wie nu eenmaal het bij de geluidsfilms be- hoorend geluid, althans voor zoover dit geluid op de filmcopieën gefotografeerd is, niet onthouden kan worden, niet bevoegd is het geluid te keuren. Zoodra mocht blijken, dat de Centrale Commissie naar aanlei ding van het gesprokene of de overige geluiden in een geluidsfilm haarvetoover zulk een geluidsfilm heeft uitgesproken, zal het Hoofd bestuur hiertegen op grond van de wet, met welker strekking en geest de Commissie in strijd gehandeld zou hebben, stelling nemen. Als de Nederlandsche Bioscoop Bond zich overigens tot heden toe niet schrap gezet heeft tegen den eisch der Centrale Commissie om de platen bij keuring van geluidsfilms in te zenden, geschiedde dit uit de overweging, dat het bedrijf ten aanzien van de onderschei dene systemen, waarop de geluidsfilms worden toegepast, nog in een overgangsstadium verkeert, terwijl hiervoor ook de vriend schappelijke verhouding tusschen Bioscoopbond en Huishoudelijke Commissie, welke wederkeerig bestaat, een voorname factor was. Overigens lijdt het geen twijfel, dat de Centrale Commissie het zeker niet aangedurfd zou hebben om te weigeren een geluidsfilm te keuren, waarbij de platen niet mede ter keuring waren ingezonden, aangezien wel iedere jurist het erover eens zal zijn, dat de Centrale Commissie dan in strijd met de wet gehandeld zou hebben. Het Hoofdbestuur, wetende dat de Voorzitter der Centrale Com missie voor de Filmkeuring en, met hem, de Huishoudelijke Com missie het voornemen koesteren, om het geheele probleem der ge luidsfilm met het Hoofdbestuur te bespreken, zoodra er ten aanzien van een en ander wederzijds genoegzame ervaring is opgedaan, heeft er dan ook voorloopig van afgezien principieel deze zaak tot het uiterste uit te vechten. De houding, welke de Nederlandsche Bioscoop-Bond ten aan zien van alle kwesties, die uit de uitvoering der bioscoopwet rijzen, aanneemt, wordt in meerdere mate beheerscht door het feit, dat 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1930 | | pagina 14