ring der Financieele Verhoudingswet, heeft het Hoofdbestuur requesten gezonden (zie bijlage F), waarin aangedrongen werd op afschaffing der Personeele Belasting voor de bioscooptheaters. De dezerzijds gedane verzoeken werden echter allen van de hand gewezen met een beroep op de oude wet op de Personeele Belasting, aan de hand waarvan men tegen de strekking in de bioscooptheaters in tegenstelling met fabrieken en werkplaatsen, cie vrijgesteld zijn, belast heeft. Intusschen worden door den Belasting-consulent van den Ko ninklijken Nederlandschen Middenstandsbond, den heer W. N a g- t e g a a 1, die in eene speciale hoofdbestuursvergadering glashelder de onrechtmatigheid van een heffing ten laste van de bioscoop theaters heeft aangetoond, de in 1929 begonnen acties om onthef fing van betaling der Personeele Belasting te verkrijgen, voort gezet. De Vermakelijkheidsbelasting. Steeds meer en meer dreigt over het geheele land de Vermakelijk heidsbelasting de verdere ontwikkeling van het bioscoopbedrijf te handicappen. De bedrijfskosten zijn immers deels door de perfec tioneering van het bioscoopwezen en deels doordat voldaan be hoort te worden aan de hooge eischen, welke het publiek, wil het de bioscoop blijven bezoeken, aan de bioscoop-voorstellingen ge lieve te stellen, zoo hoog opgevoerd, dat alleen een loonende exploitatie mogelijk is bij een regelmatig druk bezoek. Voorbij zijn de tijden, waarin bestuurders van gemeenten met welbehagen de bioscopen als goudmijnen konden beschouwen. Het bioscoopbedrijf is immers een normaal bedrijf geworden, dat be paalde exploitatie-uitgaven heeft te doen om op een soliden basis te kunnen functioneeren, waartegenover dus ter dekking van deze uitgavef| aanmerkelijke ontvangsten behooren te worden ver kregen. Van abnormale winsten kan onder de huidige omstandig heden, zelfs wanneer een bioscoop bij vertooning van geweldige „Schlagers", waarvoor ook geweldige kapitalen aan filmhuur be taald moeten worden, avond aan avond „uitverkocht" is, geen sprake meer zijn. Het logisch gevolg hiervan is, dat het bioscoopbedrijf thans niet meer in staat is, evenmin als welk ander bedrijf ook, dat onder normale omstandigheden werkt, een extra-bedrijfsbelasting te betalen. In het afgeloopen jaar heeft het Hoofdbestuur zijn ernstige aan dacht aan deze zaak gewijd. Het heeft, na bij verschillende Ge meenteraden gerequestreerd te hebben, langdurige besprekingen 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1930 | | pagina 18