voeren van geluidsfilms muziekauteursrechten betaald moeten worden. Wijziging der Auteurswet-1912. Ook in ander opzicht moest aan net vraagstuk der muziek auteursrechten aandacht geschonken woraen. Het Hoofdbestuur koesterde nog in het. begin van 1930, toen het voornemen der Kegeering bekend werd om harerzijds wettelijke maatregelen te treffen tot het van overheidswege uitoefenen van toezicht op de muziek-auteursrechtbureaux, de verwachting, dat dit regeerings- ingrijpen voor het filmbedrijf een voordeel zou beteekenen en hier aan gaf het reeds bedekt uiting in het overzicht van 1929. Na de indiening van het wetsontwerp tot wijziging der auteurs- wet-1912 met het oog op bemiddeling in zake muziekauteursrecht en vooral nadat later de bedoelingen van de Regeering omtrent de oplossing dezer aangelegenheid meer bekend werden (de adres sen aan de Tweede Kamer en de schriftelijke gedachtenwisseling tusschen Parlement en Regeering), werd bij het Hoofdbestuur de indruk gevestigd, dat de voorgestelde wijziging der Auteurswet, die behelst het bestaande Bureau voor Muziek-auteursrechten te Amsterdam (B.U.M.A.) te concessioneeren, allerminst voordeden aan het bedrijf zal kunnen bieden. In, het algemeen acht het Hoofdbestuur het verleenen van een monopolie ongewenscht en in het onderhavig geval vreest het er van, dat de bemoeienis der Regeering ten dezen aanzien groote kosten met zich zal brengen, welke zooals dit gemeenlijk pleegt te geschieden weer op degenen, die muziekwerken doen uitvoe ren, in casu op het bioscoopbedrijf verhaald zullen worden. Over deze en andere bedenkingen tegen het wetsontwerp wilde het Hoofdbestuur een onderhoud hebben met den Minister van Justitie, maar deze bewindsman, die zich zoo bijzonder interesseert voor de stichting van dit nieuwe monopolie, verwaardigde zich niet, zelfs nadat het dezerzijds gedaan verzoek om eene bespreking eenige malen herhaald was, het Hoofdbestuur te antwoorden. Het schijnt den Minister te zijn ontgaan, dat het bioscoopbedrijf bij de regeling .dezer zaak geacht kan worden te zijn de meest belang hebbende groep van auteursrecht-betalenden. Intusschen heeft het Hoofdbestuur, nadat het met de leiders der beide bestaande muziek-auteursrechtbureaux verscheidene malen besprekingen heeft gevoerd, een plan ontworpen, waarvan de uit voering zoowel bij aanneming als bij verwerping van het aanhan gige wetsontwerp de leden-bioscoopexploitanten voor belangrijke schade kan vrijwaren. 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1930 | | pagina 31