kingen hebben tegen de wijze, waarop de filmkeuring uitgeoefend
wordt, aan den anderen kant stellen wij er prijs op te verklaren,
dat zoowel de voorzitter der Centrale Commissie als de Huishou
delijke Commissie ons nimmer eenige moeilijkheid van zakelijken
aard in den weg legde, zoodat we over de functioneering van het
Bureau der C. C. geen enkele aanmerking hebben te maken; in
tegendeel: niets dan lof hebben we voor de wijze, waarop het
Bestuur Uwer Commissie steeds met ons samenwerkte.
Het overigens zeer lofwaardig streven van Uwen voorzitter,
daarbij gesteund door de Huishoudelijke Commissie, alsmede door
het Bureau der C. C, om de belanghebbenden bij de behandeling
der keuringsaanvragen e.d, steeds zooveel mogelijk ter wille te
zijn, mag ons echter niet de oogen doen sluiten voor de groote
gevaren, welke het bedrijf bedreigen, wanneer de filmcensuur op
de door ons gewraakte wijze voortgaat en wat erger is nog
scherper vormen gaat aannemen indien uitvoering gegeven zou
worden aan het voornemen, om ook tot keuring van het geluid en
het gesproken woord over te gaan.
Hieromtrent wordt n.1. in het jaarverslag-1929 meegedeeld, „dat
de (juridische) Commissie-van Thiel over het onderwerp (der
geluidsfilms) een uitvoerig rapport uitbracht, dat voor de Huis
houdelijke Commissie leiddraad is geweest voor het nemen van
voorloopige beslissingen".
Moeten wij hieruit de gevolgtrekking maken, dat de juridische
Commissie zich op het standpunt gesteld heeft, dat het geluid,
hetwelk bij de vertooning eener film, hetzij volgens het vitaphone-,
hetzij volgens het movietone-systeem ten gehoore wordt gebracht,
ook gekeurd moet worden?
Wij kunnen het vooralsnog niet aannemen.
Tot voor kort dacht geen lid der Centrale Commissie eraan, om
den filmeigenaar te vragen bij het ter keuring aanbieden van zijn
film mede te sturen het orkest, dat voor de muzikale illustratie zorg
draagt, of den explicateur, die ter afwisseling van de zwijgende
filmbeelden zijn verklarend woord door de bioscoopzaal doet
schallen.
Een lid, dat zulk een vraag gesteld zou hebben, zou men vroeger
kortweg verwezen hebben naar de wet en de in verband daarmede
afgekondigde Koninklijke Besluiten waarin slechts gewaagd wordt
van het keuren van films".
Weliswaar wordt in de Bioscoopwet geen omschrijving van het
begrip ,,film" gegeven, omdat de Regeering er destijds de voor
keur aan gaf het geven van een definitie aan de jurisprudentie over
te laten omnis definitio in jure periculosa! doch men behoeft
slechts den oorsprong van de filmkeuring na te gaan om vast te
stellen, dat het uitsluitend te doen was om het visueel-e, m.a.w.
datgene wat de filmbeelden het publiek lieten zien, maar niet om
de geluiden, welke ter afwisseling bij de vertooning ten gehoore
gebracht werden.
Toch schreef de voorzitter der Centrale Commissie in zijn cir
culaire van 27 Januari 1930 den belanghebbenden voor en uit
61