Heropening der bioscopen.
Nadat het Hoofdbestuur, welks gedelegeerden, de heeren Ham
burger en de Hoop, op 9 October weder in audiëntie bij den
Burgemeester werden ontvangen, vernomen had, hoe het college
van B, en W. zich had voorgesteld de motie uit te voeren, werd het
voorstel aan de op 12 October belegde spoed-Ledenvergadering
van den Bond gedaan, om op 16 October de bioscopen weer te
openen.
Na aanneming van dit voorstel hebben de bioscooptheaters in
Groningen op 16 October, na 36 weken gesloten te zijn geweest,
het publiek weer ontvangen, dat vooral in de eerste weken talrijker
dan ooit te voren levendige belangstelling voor de filmvertooningen
aan den dag legde.
Nadat de Bondsadministrateur op 19 November nog een
onderhoud had met Burgemeester Bloemers en wethouder
De Jong, verscheen op dienzelfden dag de voordracht van
B. en W., om de vermakelijkheidsbelasting voor de bioscopen
en verder ook voor variété en circusvoorstellingen en nog ver
schillende andere groepen te verlagen tot 20 pet, der netto recettes,
welke voordracht de Raad zonder discussie heeft aangenomen.
Dertien procent minder belasting.
En gelijk de Burgemeester heeft beloofd, is de nieuwe verorde
ning, volgens welke de bioscoopondernemingen 131/» Pct- minder
belasting hebben te betalen dan vóór de bioscoopsluiting, begin
Januari 1932 in werking getreden. Tegelijkertijd hebben de Gro-
ningsche bioscoopexploitanten, in de verwachting, dat daardoor het
bezoek zal toenemen en mede om ook het publiek eenig profijt te
geven van de verkregen belastingverlaging, de entreeprijzen op
een lager niveau gesteld.
Op den afloop van dit bioscoopconflict kan de Bond met groote
voldoening terugblikken.
Zeer terecht stelde de „Provinciale Groninger Courant" toen het
conflict ten einde was de vraag, waarom de Raad bijna een
jaar noodig heeft gehad, om tot de overtuiging te komen, dat de
sluiting der bioscopen een schadepost in ideëelenen materieelen
zinr voor onze stad beteekent, enwaartoe een tijdsbestek van
negen maanden noodig is geweest om onze vroedschap er van te
overtuigen, dat het belang van de stad en hare inwoners méér
beteekenis heeft dan een ons inziens bovendien volkomen illusoire
prestigekwestie".
12