Bijlage C. IN HET OPPOSITIONEEL OPTREDEN DER HEEREN DU MEE es, TIJDENS HET BIOSCOOPCONFLICT IN HET ZUIDEN KON HET HOOFDBESTUUR REDELIJKERWIJZE ZIEN EEN AAN- TASTING VAN DE BELANGEN VAN DEN BOND. Overwegingen uit het arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden (Kamer van Burger lijke Zaken) gewezen op 26 Juni 1931 in de zaak A, P. du Mee tegen den Nederland- schen Bioscoop-Bond. Overwegende omtrent het eerste en het tweede middel van cassatie: dat 's-Hofs arrest geene andere lezing toelaat dan dat het Hof weliswaar den eersten grond der Rechtbank tot schadevergoeding wegens het onrechtmatig nemen van het boete-besluit en het boy- cot-besluit heeft verworpen, maar dat het Hof niettemin het vonnis en daarmede de uitgesproken niet-ontvankelijkheid van eischer in die vordering heeft bekrachtigd op grond, dat de door eischer ge stelde schadefactoren niet door vermelde besluiten kunnen zijn veroorzaakt; dat derhalve de beide middelen van cassatie feitelijken grondslag missen, waar zij stellen, dat het Hof eischer ontvankelijk heeft ver klaard in gemelde vordering, en dan ook de daarop steunende grie ven tegen de bestreden uitspraak van iederen grond ontbloot zijn; Overwegende naar aanleiding van het derde middel van cassatie: dat het Hof, vooropstellend het recht van de leden eener vereeni- ging om in- en buiten de ledenvergaderingen oppositie te voeren, niettemin heeft geoordeeld, dat het Hoofdbestuur van den Neder- landschen Bioscoop-Bond in de wijze, waarop de onderteekenaars der circulaire hebben getracht een oppositie tegen het bestuur te vormen, op nader door het Hof gegeven gronden redelijkerwijze kon zien een aantasting van de belangen van den Bond; dat het Hof daaraan nog wel heeft toegevoegd, dat aan het vo renstaande de door eischer aangevoerde omstandigheden in het middel vermeld niets afdoen, maar dat het middel, door uitslui- 61

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1931 | | pagina 57