vereeniging wisten niet beter te doen dan hevig te schelden op de
bioscoopexploitanten, die „uit zucht naar gewin de meest zede-
looze films aan de bioscoopbezoekers zouden voordraaien".
Intusschen organiseerde het Katholiek Filmfront zelf in ver
schillende plaatsen vertooningen van films, die anders door de
„verdorven" bioscoopexploitanten werden opgevoerd, zij 't dat die
zelfde films bij vertooning door het Katholiek Filmfront als artistiek
en verheffend werden aangemerkt.
Aangenomen mag worden, dat het Katholiek Filmfront al deze
filmvertooningen niet gegeven heeft om winst te maken, want dit
zou-strijdig zijn met de ideëele opvattingen der Frontleiders, die
er echter niets inzien om provisie te toucheeren voor het verleenen
van bemiddeling tusschen den filmverhuurder en belanghebbenden
bij de afname van films.
BOYCOT VAN DUITSCHE FILMS.
Een geheel nieuwe kwestie, waarvoor de Bond in het afgeloopen
jaar zich geplaatst zag, was de door het N.V.V. en de S.D.A.P.,
alsmede door enkele andere corporaties uitgevaardigde boycot van
Duitsche films, zulks als reactie op het nieuwe regime, dat zich in
Duitschland had gevestigd.
Reeds voor de vestiging van dat regime liet het zich aanzien, dat
onder de in het begin van 1933 gespannen verhoudingen tegen
strijdige groepen onder onze bevolking gaarne de bioscooptheaters
tot een middelpunt van politieke agitatie zouden willen maken. Een
en ander noodzaakte het Hoofdbestuur ten zeerste waakzaam te zijn.
Voor het eerst werd dit streven van extreme groepen merkbaar,
toen ons land in beroering werd gebracht door de muiterij aan
boord van H.M.'s „De Zeven Provinciën". Het Hoofdbestuur, dat
voorzag dat de Russische film „Potemkin", aan boord van welken
kruiser zich eveneens muiterij afspeelde, een object van politieke pro
paganda zou worden, greep onmiddellijk in en verbood voorloopig
de verdere vertooningen dezer film. Eenzelfde besluit nam het
Hoofdbestuur ten aanzien van de Duitsche film „Morgenrood", die
in Nederland in roulatie werd gebracht omstreeks den tijd waarop
de gemoederen onzer landgenooten zeer bewogen waren door de
omwenteling, die toen in het naburige Duitschland plaats greep.
Het Hoofdbestuur stelde zich daarbij op het standpunt, dat het
de algemeene belargen en de waardigheid van het Nederlandsche
film- en bioscoopbedrijf, met welker zorg het ingevolge het bepaal
de in art. 16 der Statuten speciaal belast is, ernstig bedreigd achtte,
17