BIJLAGE A.
BESLISSING DER TARIEFCOMMISSIE.
Voor films (ook voor geluidfilms) zijn de 30 opcen
ten op het invoerrecht van 10 pCt. der waarde niet ver
schuldigd.
Gehoord, als daartoe door appellante gemachtigd Mr, R. H.
Dijkstra, te Amsterdam, die het bovenstaande nader heeft toegelicht.
Gezien een ambtelijk gewaarmerkt monster der zending in kwestie
en gelet op het resultaat van het voorbereidende onderzoek;
Overwegende, dat hieruit blijkt, dat een klankfilm als de inge
voerde bestaat uit een lange strook celluloid met eene breedte van
4 m.M. aan de zijkanten voorzien van een perforatiestrook voor de
voortbeweging;
dat het middelste gedeelte der film wordt gevormd door een licht
strook voor het beeld en een geluidsstrook, respectievelijk breed
22 c.M. en 2.7 m.M.;
dat deze laatste is voorzien van een groot aantal streepjes variee-
rende van licht grijs tot zwart;
Overwegende, dat bij het vervaardigen eener geluidsfilm geluids
trillingen luchttrillingen door middel van een microfoon om
gezet worden in electrische trillingen, waarna laatstgenoemde, na
te zijn versterkt, door middel van een „Kerrcel" lichtventiel
worden omgezet in lichtvariaties;
dat daarbij in het rhytme van bovenbedoelde electrische trillingen
op de gevoelige laag van de filmstrook meerbedoelde streepjes va-
rieerende van lichtgrijs tot zwart ontstaan;
dat deze streepjes derhalve een beeld geven van de luchtdruk
wisselingen, welke als „geluid" zijn gehoord;
Overwegende, dat bij de weergave bovenstaande weg, welke tot
de geluidsfilm heeft geleid, weer terug moeten worden afgelegd;
dat daarbij de film wordt gevoerd tusschen een lamp en een
fotocel electrisch oog welke laatste de eigenschap bezit, dat
naarmate er meer of minder licht op valt, meer of minder sterke
electrische stroomen worden opgewekt;
dat door de film met meergenoemde lichtgrijze tot zwarte streepjes
tusschen bovenbedoelde lamp en fotocel te trekken, laatstgenoemde
meer of minder wordt belicht en derhalve daarmede overeen
komende electrische stroomen afgeeft;
51