bezwaarschrift aan den gemeenteraad, waarin betoogd werd, dat de prijs der toegangsbewijzen was samengesteld uit een bedrag voor entreegeld en 15 van dit bedrag voor belasting, zoodat de aanslag z.i. behoorde te worden berekend niet op den grondslag van 15/100, doch op dien van 15/115 der ontvangen gelden. Nadat de gemeenteraad besloten had den aanslag te handhaven, welk besluit weer door den Raad van Beroep voor de directe belastingen te Groningen werd vernietigd, wees de Hooge Raad in deze zaak arrest (de overwegingen van dit arrest zijn gepubliceerd in de ..Maandelijksche Mededeelingen" van Augustus 1934 (No. 4). De belangrijkste overweging, waarbij de Hooge Raad de opvat tingen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond terzake onder schreef, luidde, dat niet de bezoeker, doch de ondernemer eener ver makelijkheid belastingplichtig is, mede wijl de ondernemer de ver- makelijkheidsbelasting heeft te beschouwen als te staan op één lijn met de overige onkosten, welke ten dienste van de vermakelijkheid moeten worden gemaakt. Het laat zich begrijpen, dat het Hoofdbestuur, zoodra de tijd is aangebroken om een actie voor afschaffing der vermakelijkheids- belasting in te zetten, de beslissingen, welke de Kroon en de Hooge Raad der Nederlanden in 1934 hebben gegeven, zich zal weten te herinneren. Tegenover de hoogstbelangwekkende principieele beslissing, welke aan het arrest van den Hoogen Raad ten grondslag lag, sprong in het oog de interpretatie, welke ons hoogste rechtscollege aan de belastingverordening van de gemeente Slochteren had ge geven en waaruit een ander systeem van belastingheffing (belas ting van belasting) zou hebben kunnen voortspruiten, hetgeen een nadeel voor het bioscoopbedrijf zou hebben kunnen beteekenen. Trouwens het gemeentebestuur van Utrecht kondigde onmid dellijk, nadat het arrest van den Hoogen Raad bekend werd, het voornemen aan om na 1 September 1934 de belasting te gaan heffen van de geheele opbrengst der recettes (inclusief de belasting). Het Hoofdbestuur verweerde zich in een breedvoerig schrijven aan het college van B. en W. van de gemeente Utrecht tegen dit voornemen, met het gevolg, dat genoemd college aan den gemeen teraad voorstelde de verordening op de heffing eener belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden te wijzigen in dien zin, dat voor wat de bioscopen betreft niet meer gesproken wordt van „20 ten honderd", doch van ,,20/120". De gemeenteraad van Utrecht heeft in zijn vergadering van 18 October 1934 de gewijzigde verordening goedgekeurd, behelzende dat geen belas- 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1934 | | pagina 11