bioscoop-theaters, welke toen reeds voor leden- en nietJeden waren
ingediend.
Dat de Studiecommissie in het belang van het Nederlandsche
film- en bioscoopbedrijf buitengewoon verdienstelijk werk heeft ge
daan, moge blijken uit het feit, dat zij in den loop van 1935 in
24 vergaderingen, waarvan er 11 door de plenaire- en 13 door de
sub-Commissies zijn gehouden, niet minder dan 47 gevallen, waarbij
dispensatie werd gevraagd, heeft behandeld. In totaal kwamen 44
adviezen tot stand, welke op twee na allen door het Hoofdbestuur
werden opgevolgd. Slechts in één geval week de beslissing van
het Hoofdbestuur van het advies der Commissie af, terwijl ten
aanzien van het ander geval, waarbij in de Commissie de stemmen
staakten, het Hoofdbestuur zelfstandig een beslissing moest nemen.
Drie zaken zijn tot nu toe nog onbeslist gebleven.
In totaal is aan 12 ondernemingen dispensatie verleend om een
nieuwe zaak te gaan vestigen, een en ander getoetst aan de normen
van het Bondsbesluit sub 3a, behelzende, dat dispensatie kan worden
verleend, wanneer aan het gaan exploiteeren van de nieuwe zaak
vóór of op 7 Februari 1935 reeds een begin van uitvoering was
gegeven, doordien ten behoeve van die exploitatie definitief kapitaal
van eenig werkelijk belang, hetzij was geïnvesteerd hetzij was schul
dig erkend.
Naast dezen arbeid van de commissie met betrekking tot de be
handeling van alle dispensatiegevallen heeft de commissie zich met
groote toewijding beijverd haar hoofdzakelijke taak, de voorberei
ding van een nieuw besluit, te vervullen.
Zij hierbij vermeld, dat de Bondsvoorzitter ingaande 3 December
1935 ontslag heeft genomen als voorzitter van de Studiecommissie,
teneinde het rapport der Studiecommissie in het Hoofdbestuur on
bevangen te kunnen behandelen. In zijn plaats is het voorzitterschap
waargenomen door den Bondsdirecteur, den heer A. de Hoop.
Een nieuw Besluit voor 1936.
De Commissie, die niet alleen in haar samenstelling een afspie
geling was van de onderscheidene bedrijfsgroepen in den Bond, doch
bovendien, dank zij de vele en wisselende bedrijfsaspecten, welke
zich bij het onderzoek aangaande de dispensatie-aanvragen hadden
voorgedaan, een practische ervaring had, welke haar bij uitstek
competent maakte, was het er al aanstonds over eens, dat voor het
Bondsbesluit van 11 Februari 1935 in ieder geval een nieuw besluit
in de plaats moest treden.
20