4. dat Gronostay, voor het geval dat en in zoover als zijne per soonlijke medewerking noodig mocht zijn, bij eene verklaring waarvan een notarieel afschrift is overgelegd, heeft te kennen gegeven, dat appellante ingevolge hare betrekking tot de AKM het recht heeft de uitvoering van de in deze verklaring bedoelde composities, waaronder de muziek opgenomen in Tonfilms, in Nederland toe te staan of te verbieden, en alle door haar voor de handhaving van het Auteursrecht vereischte rechtsmaatrege- len te nemen; dat uit deze vaststaande feiten volgt, dat zij, appellante, gerecht- tigd is het uitvoeringsrecht "van de in de film „Savoy Hotel 217" opgenomen muziek van Gronostay in Nederland uit te oefenen, en alle voor de handhaving van dit auteursrecht vereischte maat regelen te nemen; dat waar ook de President aannam, dat appellante aannemelijk heeft gemaakt, dat zij het recht had de litigieuse beslagen te doen leggen, hij die beslagen niet had behooren op te heffen, daar zij geintimeerde harerzijds aannemelijk had gemaakt, dat zij wel be voegd was de muziek van Gronostay zonder toestemming van ap pellante in het openbaar te doen uitvoeren, hetgeen in deze door geintimeerde geenszins aannemelijk is gemaakt; Overwegende dat dit betoog echter niet opgaat; Overwegende immers, dat al kan met appellante het sub 1 ver melde als vaststaande worden aangenomen, het in ieder geval aan twijfel onderhevig is of de Rechter in het bodemgeschil zal beslissen dat de sub 2 bedoelde overdracht rechtsgeldig kon plaats hebben door het toetreden van Gronostay tot eene auteursrechtorganisatie (in deze de AKM), waar het in deze gold overdracht van auteurs recht op werken, die nog niet waren tot stand gekomen en die niet naar inhoud en karakter behoorlijk bepaald waren; Overwegende, dat voor het boven sub 3 vermelde hetzelfde geldt, daar dit betrekking heeft op dezelfde auteursrechten als sub 2 bedoeld; Overwegende met betrekking tot het sub 4. vermelde, dat het eveneens aan twijfel onderhevig is of de Rechter in het bodem geschil door de door Gronostay afgegeven verklaring dd. 11 April 1936, waarvan de juistheid door geintimeerde is betwist, bewezen zal achten, dat appellante inderdaad gerechtigd was de uitvoering van de in die verklaring bedoelde werken van Gronostay in Ne derland toe te staan of te verbieden, en alle de voor handhaving van het auteursrecht op die composities vereischte maatregelen te nemen; Overwegende, dat het Hof in dien twijfel versterkt wordt, omdat deze verklaring in strijd is met hetgeen door Gronostay 2 maanden 105

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 103