BEDRIJFSREGLEMENTEERING.
Van de vele besluiten, die in het afgeloopen jaar genomen moes
ten worden, is dat van 10 Februari 1936 niet alleen het eerste,
maar ook verreweg het belangrijkste.
Ook in 1936 was de economische toestand nog altijd van dien
aard, dat er moeilijk aan te ontkomen viel van Bondswege wederom
regelen vast te stellen, die de oprichting van nieuwe zaken binnen
bepaalde grenzen zouden houden.
Daarbij diende rekening te worden gehouden met de omstan
digheid, dat het bioscoopbedrijf gedurende 1935 zoo goed als her
metisch gesloten was geweest. Zou het onmiddellijk daarna g.eheel
zijn vrij gegeven, dan zou zonder twijfel de overtollige drang naar
vestiging van nieuwe zaken, nadat het Bondsbesluit van 11' Fe
bruari 1935 was geëxpireerd, in veel sterkere mate zijn terug
gekeerd.
Op die wijze zou het doel, dat men zich in het begin van 1935
had gesteld, zijn voorbijgeschoten.
De Dispensatie-Commissie ingevolge het Bondsbesluit van 1935,
die met het oog op de wenschelijkheid van het al of niet nemen van
verdere maatregelen na de expiratie van dit Besluit tot studie
commissie ad hoc was getransformeerd, was het er op grond van
vorenstaande overwegingen aanstonds over eens, dat voor het
Bondsbesluit van 11 Februari 1935 in ieder geval een nieuw Be
sluit in de plaats moest treden.
Nieuwe Leden- en Zakenbesluit.
Zooals wij in ons vorig verslag nog konden vermelden, slaagde
de Commissie op gelukkige wijze in haar taak en deed zij nog voor
1 Januari 1936 een ontwerp-Nieuwe Leden- en Zakenbesluit aan
het Hoofdbestuur toekomen, waarmede zij zich met algemeene
stemmen had vereenigd.
Het Hoofdbestuur heeft dit concept, nadat het daaraan gedu
rende de maand Januari een viertal vergaderingen had gewijd, voor
wat de grondgedachte betreft, geheel overgenomen.
In het nieuwe Besluit werd de mogelijkheid geopend om, ingeval
de economische omstandigheden zich daartegen niet verzetten, wel
11