De ontvangsten stegen met 1 °/c van ƒ2.253.182.34 in 1935 tot
ƒ2.278.624.98 in 1936 en het bezoekersaantal steeg met 10 van
5.130.307 in 1935 tot 5.574.157 in 1936.
De gemiddelde toegangsprijs daalde echter ondanks deze stijging
wederom met 3 cents tot 41 cents en ligt nu reeds 24 cents onder
1930.
Aan de ongunstige uitkomst van den gemiddelden toegangsprijs
is zeer zeker voor een groot gedeelte de schuld te wijten aan de
N.R.C. Cineac.
Uit de cijfers is mij dan ook gebleken, dat het Rotterdamsch
Bioscoopbedrijf zich over het diepste punt van de crisisverschijn
selen heeft heengewerkt.
Uit de cijfers blijkt echter, dat de toename van het bezoekers
aantal op die rangen heeft plaats gevonden, waarvoor maximaal
50 cents berekend wordt.
De duurdere rangen van 51 cents tot 1.50 vertoonden wederom
een daling, terwijl de toegangsprijs boven de 1.50 geheel uit de
Rotterdamsche bioscooptheaters is verdwenen.
Nog steeds is dus geen einde gekomen aan de verschuiving van
het publiek van de duurdere naar de goedkoopere rangen.
De algemeene toestand van de gemeente Rotterdam en wel
speciaal bezien als groote havenstad, geeft ons vooral door aan
passing van onze munt pariteit aan de Buitenlandsche valuta's, een
meer rooskleurig beeld dan sinds jaren mogelijk was.
Ik zie dan ook met meer optimisme de resultaten van het Rotter
damsche bioscoopbedrijf over het jaar 1937 tegemoet dan dat ik
dat in de laatste jaren heb kunnen doen.
Ofschoon natuurlijk groote waakzaamheid in alle exploitaties
geboden blijft. Want ook nu weer blijkt nogmaals zeer duidelijk,
dat in Rotterdam het bioscoopbezoek wel vooruitgaande is, maar
dat zeer zeker is te verwachten, dat waar Rotterdam zoovele zeer
groote, goed geoutilleerde bioscoop-theaters telt, voorloopig al
thans, aan een uitbreiding van dit theaterpark absoluut geen be
hoefte bestaat. Het is dan ook voor de afdeeling Rotterdam van het
allergrootste belang geweest, dat een uitbreiding van het theater
park, dank zij den Bond, niet mogelijk is geweest, en dat zeer zeker
de afdeeling Rotterdam niet zou kunnen en mogen toestaan, dat in
de nabije toekomst in deze politiek van den Bond verandering
zou plaats vinden.
In de algemeeene jaarvergadering, gehouden op 8 Februari 1936,
traden periodiek af de heeren H. Gerschtanowitz en R. Uges Jr.;
beide heeren werden in hun functies herkozen, zoodat het bestuur
138