grondige voorbereiding was opgebouwd op een complex van wel
overwogen, tot in détails uitgewerkte regelen, welke een gezonde
ontwikkeling van het bedrijf beoogden, terwijl het daaraan vooraf
gaande Besluit, geen, althans weinig souplesse vertoonde als gevolg
van het feit, dat het in verband met den destijds geconstateerden
noodtoestand vrij plotseling moest worden genomen.
De Commissie moest haar beslissingen zoo uitgebreid mogelijk
motiveeren met inachtneming van al hetgeen in dit Besluit was
bepaald en onder overlegging van alle origineele bescheiden, waar
op zij haar beslissing grondde, als accountantsverslagen, proces
verbalen van plaatselijk onderzoek, proces-verbalen van afgelegde
verklaringen, e.d.
In haar beslissing zou de Commissie N. Z. een harer vijf leden
aanwijzen om haar beslissing mondeling aan het Hoofdbestuur toe
te lichten, wanneer er hooger beroep werd ingesteld en het Hoofd
bestuur dusdanige toelichting gewenscht achtte.
Er was n.1. de mogelijkheid opengelaten tot het indienen van
beroep bij het Hoofdbestuur.
Hooger beroep van de beslissingen van de Commissie N. Z. kon
worden ingesteld door de oorspronkelijke aanvragers, door het
Bestuur zoowel van de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders als van
de betreffende plaatselijke Afdeeling, voor zoover van deze Bestu
ren een gedelegeerde was gehoord, door elk der exploitanten van
de permanente bioscopen in de betreffende plaats, die in den eersten
aanleg waren gehoord, alsmede door den Voorzittter van het
Hoofdbestuur.
Zij nog vermeld, dat aan het Nieuwe Leden- en Zakenbesluit
eenige bepalingen zijn toegevoegd met betrekking tot de zgn. Lijst
van Geen Bezwaar.
Op 21 Januari en vervolgens op 10 Februari is het Besluit in een
gecombineerde vergadering van het Hoofdbestuur met de Bestu
ren van de Bedrij fsaf deeling Filmverhuurders en van den Afdee-
lingsraad besproken, waarna het op 10 Februari 1936 in de Buiten
gewone Ledenvergadering in Krasnapolsky te Amsterdam na uit
voerige behandeling met 146 tegen 23 stemmen is goedgekeurd.
Hoewel er voldoening was over het feit, dat ten tweeden male
een dergelijk belangrijk Besluit tot stand was gekomen, kon het
toch geenszins bevrediging schenken, dat de vertegenwoordigers
van 23 ondernemingen, in hoofdzaak filmverhuurders, gemeend
hadden er hun goedkeuring aan te moeten onthouden.
De grieven van het meerendeel der tegenstanders bleken ont
staan te zijn, doordat enkele amendementen, door de Bedrijfs-
13