innam, dat blijkbaar aan een Nederlandsen product hoogere eischen gesteld moesten worden. Alhoewel de Haagsche exploitanten van de pers een objectief oordeel eischen, moet geconcludeerd worden uit diverse persbeoor- deelingen, dat niet die medewerking is ondervonden, die verwacht mocht worden, bij het ondernemen van de vele pogingen om de goede Nederlandsche geluidsfilms bij het Nederlandsche publiek ingang te doen vinden. De Nederlandsche filmindustrie, werknemers enz. zouden zeker ten zeerste gebaat zijn bij het in stand houden van een inheemsche filmindustrie. Werd in het jaarverslag 1935 reeds als de meening verkondigd, dat een verminderde belangstelling kon worden vastgesteld bij de vertooning van wetenschappelijke en cultureele films in de Zondag ochtendvoorstellingen, ook gedurende het jaar 1936 bleek de be langstelling voor deze voorstellingen, enkele uitzonderingen daar gelaten, achteruitgaande. De verhouding tot het Hoofdbestuur, afdeelingen en autoriteiten was goed. Volgaarne spreek ik dan ook de hoop uit, dat de samen werking met bovenvermelde instanties ook in de komende jaren tot heil van alle leden moge worden voortgezet. Reeds in het jaarverslag 1935 werd medegedeeld, dat het Afdee- lingsbestuur in eenige vergaderingen het televisie-vraagstuk onder de aandacht der leden had gebracht en dat besloten was, dat nieuwe eventueel komende bedreigingen voor het bioscoopbedrijf, onder de aandacht van het Hoofdbestuur zouden worden gebracht. Het Hoofdbestuur heeft destijds medegedeeld, onder dank nota te hebben genomen van de opvattingen van de Afdeeling den Haag en is gedurende 1936 overgegaan, na bestudeering van de door ondergetekende en van andere zijden ontvangen bescheiden, be trekking hebbende op deze aangelegenheid, tot het in het leven roepen van een Televisie-Studiecommissie. Gememoreerd dient te worden, dat in de Buitengewone Leden vergadering, gehouden d.d. 10 Februari 1936, het nieuwe Leden en Zakenbesluit met algemeene stemmen werd aangenomen. Ge noemd besluit wijkt in zooverre van dat van 11 Februari 1935 af, dat het besluit van 10 Februari 1936 de mogelijkheid openlaat tot het verleenen van dispensaties. In het leven geroepen instanties zijn nu gerechtigd dispensaties te verleenen voor den bouw van nieuwe theaters en toelating van nieuwe filmverhuurkantoren, film- importzaken, etc. Als gevolg van dit besluit werd hier ter stede dispensatie ver- 148

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 144