werden behandeld, stonden onder leiding van den Voorzitter, Mr.
G.. M. Greup en zeven zittingen, waarin negen aanvragen ter tafel
kwamen, waren aan de leiding van den Vice-Voorzitter, Jhr. Dr.
J. C. Mollerus toevertrouwd. Alle aanvragen konden tijdig vóór
den expiratiedatum van het Besluit worden afgewerkt.
De beslissingen der Commissie waren steeds zoo uitgebreid
mogelijk gemotiveerd met inachtneming van de omstandige proce
dure, waaraan men zich te houden had. Dit houdt o.m. in, dat in
eenige gevallen door gedelegeerden van de Commissie een plaat
selijk onderzoek moest worden ingesteld.
Om voorts nog een denkbeeld te geven van den omvang van
het daaraan verbonden werk, zij vermeld, dat in totaal 67 verbalen
moesten worden opgemaakt, terwijl het aantal ontvangen en ver
zonden brieven met betrekking tot de behandelde zaken resp. 301
en 530 bedroegen.
Met groote waardeering zij er hier van gewaagd, dat de Com
missie, in welker samenstelling gedurende de zitting-periode geen
wijziging is gekomen, voortdurend blijk heeft gegeven van een
ernstige opvatting van haar taak. De zaken werden na serieus
onderzoek vlot en correct behandeld, geheel in overeenstemming
met de in het Besluit gestelde normen, evenwel ook weer zóó, dat,
indien de omstandigheden zulks toelieten, de noodige soepelheid
aan den dag werd gelegd. Voozoover zulks echter noodig werd
geacht, schroomde de Commissie niet aan de door haar genomen
beslissing voorwaarden te verbinden, die ertoe moesten leiden, dat
de verleende vergunning aan haar doel zou beantwoorden.
Dat het Nieuwe Leden- en -Zakenbesluit van 10 Februari 1936
trots de minder gunstige verwachtingen, die er aanvankelijk van ge
koesterd werden, trots critiek van bepaalde zijde, in het afgeloopen
jaar niet alleen volkomen aan zijn doel heeft beantwoord, maar
ook een zegen voor het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf is
gebleken te zijn, is, behalve aan de leden der Commissie, die met
de uitvoering ervan was belast, niet in het minst te danken aan den
Voorzitter Mr, G. M. Greup, alsook aan den Vice-Voorzitter,
Jhr. Dr. J. C. Mollerus.
Beide heeren hebben de strekking van het Besluit op de juist wijze
weten aan te voelen, hebben de behoeften en de nooden, alsook
de belangen van ons bedrijf weten te peilen en door hun eenvoudig
optreden en tactische leiding steeds een aangename verhouding in
de Commissie weten te bewaren. Het blijkt, dat wij in hen gevonden
hebben oprechte vrienden van het Nederlandsche film- en bioscoop
bedrijf, als hoedanig zij met eere door ons genoemd zullen blijven.
17