niet had mogen beperken tot de vraag, of Becce zijn muziekauteurs- rechten aan Gema had overgedragen, toen hij de opdracht tot ver vaardiging van de muziek van Sokal kreeg en annam, maar dat de Rechtbank ook had moeten onderzoeken, of Becce ook wellicht daarna doch voordat de film door Tuschinski voor het eerst werd vertoond zijn muziekauteursrechten aan Gema had over gedragen. Het arrest van den Hoogen Raad in deze zaak is nog niet ge wezen. Ons standpunt in de Buma-processen Al deze beslissingen van den Hoogen Raad en al deze terug wijzingen naar de Rechtbank zijn een gevolg van de principiëele beslissing van de Rechtbank in heer eerste vonnis, dat een geluids film moet worden beschouwd als een „verzamelwerk" in den zin van art. 5 van de Nederlandsche Auteurswet en van de daarop door den Hoogen Raad gegeven beslissing, dat wanneer inder daad een geluidsfilm een dusdanig verzamelwerk is voor de vertooning er van ook noodig is de toestemming van den compo nist van de muziek; het gaat in deze zaak dus nu verder om de vraag, of Gema gerechtigd is zich erop te beroepen, dat zij degeen was, die die toestemming moest verleenen, omdat Becce haar zijn auteursrecht op de muziek van deze film had overgedragen. Maar de vraag, of een geluidsfilm inderdaad een „verzamel werk" is in den zin der Nederlandsche Auteurswet, is in deze zaak geen punt van onderzoek geweest voor den Hoogen Raad en daar over heeft de Hooge Raad zich tot op heden nog met geen woord uitgelaten; wel heeft in een der voor den Hoogen Raad genomen conclusiën de Advocaat-Generaal hierover zijn twijfel uitgesproken. Wij staan op het standpunt, dat een geluidsfilm niet is een „ver zamelwerk", als bedoeld in art. 5 van de Nederlandsche Auteurs wet, maar een werk, als bedoeld in arta .6 van de Nederlandsche Auteurswet, dat is tot stand gebracht naar het ontwerp en onder leiding en toezicht van den z.g. „producer", aan wien dus volgens dat artikel het uitsluitend auteursrecht op de geluidsfilm toekomt. Sedert de Buma-processen zijn aangevangen, is dit ons standpunt ook in de literatuur, zoowel in als buiten Nederland, meer en meer 42 In dit geding heeft de Advocaat-Generaal bij den Hoogen Raad, Mr. Besier, op 19 Februari 1937 geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank en terugwijzing der zaak thans voor de derde maal naar de Rechtbank.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 42