Hierdoor is immers een bemoeiing van het Hoofdbestuur ont
staan met de interne bedrijfsaangelegenheden van de leden, een
bemoeiing, waarvan het Hoofdbestuur zich tot dan toe vèr had
gehouden.
De redenen, welke het Hoofdbestuur tot ingrijpen hebben ge
noopt, kent men.
Zij staan volledig vermeld, zoowel in het vorig jaarverslag, ais
in de diverse artikelen van het Officieel Orgaan van het afgeloopen
jaar. Wanneer ooit over een aangelegenheid voorlichting is gegeven,
dan is het wel over die, betreffende de reglementeering van den
minimumentreeprijs.
Intusschen is eerst na sterken aandrang van de zijde der leden
exploitanten door het Hoofdbestuur besloten zijn bemoeiingen op
het terrein van den entreeprijs uit te strekken.
Wanneer de behandeling zoo lang is sleepend gehouden, dan
is het vooral ook, omdat het Hoofdbestuur aan alle leden meer
dan anders nog ruimschoots gelegenheid heeft willen geven hun
wenschen en bezwaren ten opzichte van dit reglement kenbaar te
maken en dat het het reglement zoodanig heeft willen samenstellen,
dat de bemoeiing met de interne bedrijfsaangelegenheden der leden
tot de geringst mogelijke proporties beperkt zou blijven, iedere
willekeur zou worden uitgesloten en de werking van het reglement
voor de leden zoo eenvoudig en zoo soepel mogelijk zou zijn.
Vandaar dat men zich met het reglement uitsluitend wenschte
te begeven op het terrein van den minimumentreeprijs.
Vooral was er veel aandrang om in het reglement te doen
opnemen een verbod van het geven van reductie op entreebiljetten.
Hieraan heeft het Hoofdbestuur gemeend niet tegemoet te moeten
komen, omdat men wilde afwachten, hoe het nieuwe reglement in
de practijk zou werken, en men er tevens van overtuigd was, dat
met de behandeling van zoo belangrijke aangelegenheden als de
onderhavige de weg van geleidelijkheid moest worden bewandeld.
Ook over de samenstelling van de Prijzen-Commissie was aan
vankelijk nogal verschil van meening.
Men wenschte namelijk, waar het hier een interne exploitatie-
aangelegenheid van de leden-exploitanten betrof, deze uitsluitend
te doen behandelen door deze leden, zonder inmenging van de
leden-filmverhuurders, of wel zoodanig, dat in de betreffende
P.C.-colleges, waarin de Prijzen-Commissie zou worden onder
verdeeld, de leden-filmverhuurders in de minderheid zouden zijn.
Deze opvatting moest echter onjuist worden geacht èn omdat
de filmverhuurders wel degelijk met betrekking tot de prijzen-
17