voor een derde gedeelte berekenen, dat 373 gemeenten die belas
ting met een derde gedeelte hebben verlaagd, waarbij Amsterdam.
Rotterdam en 's-Gravenhage, terwijl de rest van de gemeenten het
volle pond van deze inrichtingen vraagt. Deze regeling werkt dus
zeer ongelijk en is in het algemeen gesproken zeer onbevredigend.
De toestand is zeer onvoldoende. Toen indertijd de wijziging in de
personeele belasting is tot stand gebracht, heb ik er tegen gewaar
schuwd, dat deze gevolgen met andere onvermijdelijk zouden op
treden en wij hebben deze gevolgen ook inderdaad gekregen. Het
lijkt mij goed, dat een wettelijke regeling, waarbij deze inrichtingen
bij voorbeeld worden aangeslagen voor een derde van de belas
ting, broodnoodig mag heeten. Dan krijgt men ook in de verschil
lende gemeenten voor deze inrichtingen gelijkheid van belasting
druk in de personeele belasting. Onder deze regeling zouden
dan ook de bioscopen moeten vallen. Van deze inrichtingen wordt
op het oogenblik de personeele belasting voor honderd procent
ingevorderd. Wij hebben hier te doen met een rechtstreeksche be-
drijfsbelasting. Voor deze instellingen is door den zwaren druk,
die er in verschillend opzicht op gelegd is, de toestand totaal on
houdbaar. Ik moge een voorbeeld geven uit Rotterdam, waar ik
een onderzoek daarnaar heb ingesteld. Dit voorbeeld kan de situatie
in de groote steden typeeren.
Een bioscooponderneming, waarvan de huurwaarde is gesteld
op 20.000 gulden per jaar, moet alleen aan personeele belasting
betalen 5500.Ik heb het jaar 1934 genomen. Toen had deze
inrichting een bruto ontvangst van 7 ton, dat is een zeer groot be
drag, en het blijkt, dat men hier te doen heeft met een bioscoop.
die een grooten toeloop heeft van het publiek, maar ondanks dat
bedrag was er een tekort op de exploitatie-rekening van dat jaar
van 5000.Het zal wel duidelijk zijn, dat deze inrichtingen door
den geweldigen druk, die erop gelegd is in verschillende vormen
niet of hoogstbezwaarlijk op de been kunnen blijven. Ook dit zal
naar mijn meening de Regeering hebben te overwegen."
Dit betoog had naar onze meening bij Zijne Excellentie den
Minister van Financiën een welwillender onthaal mogen vinden,
dan het blijkens het vermelde in de Handelingen heeft gehad.
De Minister heeft n.1. op de volgende wijze geantwoord:
,,De heer ter Laan heeft zijn aandacht gewijd aan de personeele
belasting. Voor de koffiehuizen en de bioscopen is zij als het ware
een bedrijfsbelasting geworden, zeide hij. Zou het daarom niet beter
zijn, de wet te wijzigen in dien zin, dat de koffiehuizen, restaurants
en bioscopen niet zoo zwaar werden belast?
64