7. dat in de. tweede plaats de in alinea 1 aangeduide middelen
onvoldoende zijn om eischeresse's petita te dragen;
8. dat immers, zelfs als men de in alinea 1 sub a en b om
schreven middelen zoo zou moeten lezen, dat door den com
ponist Richard Addinsell zelf het meest mogelijke auteurs
recht op de muziek in de Voorzegde film op de meest
volmaakte wijze direct aan de eischeresse zou zijn toever
trouwd, doordat die componist zelf al zijn auteursrechten op
de muziek in die film direct en rechtsgeldig aan de eische
resse zou hebben overgedragen en gecedeerd, zulks nog niet
zou leiden tot de verplichting der gedaagde om voor de op
voering van die geluidsfilm toestemming te vragen van de
eischeresse;
9. dat immers een bioscoop-exploitant, zooals de gedaagde, vol
komen gerechtigd is om een geluidsfilm in het openbaar te
vertoonen waardoor tegelijkertijd de muziek in die ge
luidsfilm automatisch ten gehoore wordt gebracht, omdat het
beeld en de muziek onafscheidelijk van elkander fotografisch
op de filmband van een geluidsfilm zijn vastgelegd zonder
daarvoor de toestemming te behoeven van den componist of
van hen, die van den componist het auteursrecht op de muziek
in die film hebben verkregen, b.v.:
wanneer die bioscoop-exploitant een afgeleid recht heeft van
den maker van dien geluidsfilm den z.g. producer) en die
producer een eigen recht heeft om zonder toestemming van
den componist of diens rechtverkrijgende(n) dien geluidsfilm
in het openbaar te vertoonen, zulks hetzij ingevolge de wet
van het land, waar die film wordt vertoond, hetzij ingevolge
toestemming van den betreffenden componist, wanneer die
componist ingevolge de wet van het land, waar die film wordt
vertoond, geen muziekauteursrecht kan doen gelden bij ver
tooning in het openbaar van die film, enz,;
10. dat hieronder zal worden uiteengezet, welke dezer voorbeel
den in casu werkelijkheid zijn;
11. dat de rechtsmaatregelen, die bij overtreding van eens anders
auteursrecht bestaan, zijn te vinden in en beperkt tot die,
genoemd in art. 28 en Hoofdstuk II der Auteurswet 1912,
zijnde door of op initiatief, althans door bemiddeling van de
Buma in de laatste jaren getracht geworden bijna al die
rechtsmaatregelen in Nederland toe te passen ter zake van
gepretendeerde overtreding door bioscoop-exploitanten van
gepretendeerd auteursrecht op muziek in geluidsfilms van een
componist of diens rechtverkrijgenden, zonder dat zulks tot
op heden tot eenig ander resultaat heeft geleid, dan tot von
nissen of arresten, waarbij die rechtsmaatregelen te dezer
zake niet van toepassing zijn geoordeeld, alsmede tot han
gende processen, waarin nog geen eindbeslissing gewezen is;
133