voor velen beteekenen en ons land in dit opzicht temidden van de
landen, die nagenoeg gelijkwaardig kunnen worden geacht, een
aparte plaats doen innemen. Hoever wij op dit gebied zijn, moge
bijvoorbeeld het feit demonstreeren, dat een land als Zwitserland
nog onlangs wettelijke maatregelen in het leven heeft moeten
roepen om tot een dergelijke filmfabricage te komen.
Moeilijkheden in het productiebedrijf
Helaas kan dit niet gezegd worden van de Nederlandsche speel
filmindustrie. Door het langdurig uitblijven van opdrachten sedert
de vervaardiging van de Nederlandsche film „Pygmaliondie in
1937 zoo veel succes had geoogst, verkeerde de Cinetone Studio te
Amsterdam reeds eenigen tijd in groote moeilijkheden.
Een geheel nieuwe groep van buitenstaanders, waarin tevens
buitenlandsche belangen waren vertegenwoordigd, heeft toen een
aanvrage bij het Hoofdbestuur ingediend om toestemming als be
doeld in het Overgangsbesluit, tot het overnemen en verder
exploiteeren van meergenoemde studio.
Een door het Hoofdbestuur ingesteld onderzoek wees echter uit.
dat men voornemens was de studio over te nemen tegen een soort
opruimingsprijs, ca. 50 beneden de liquidatiewaarde. Aan de
concurrente crediteuren zou een accoord aangeboden worden, vol
gens hetwelk zij een geringe percentage van hun vordering betaald
zouden krijgen, terwijl de stichters van het Cinetone-bedrijf, die
daarin nagenoeg al hun kapitaal hadden geïnvesteerd, practisch
niets in handen zouden krijgen. Uit alles bleek duidelijk, dat deze
groep speculeerde op de debacle van het Cinetonebedrijf.
Daardoor opende deze aanvrage allerlei aspecten voor het
Nederlandsche filmbedrijf, welke grondig door het Hoofdbestuur
zijn bekeken, alvorens ter zake een beslissing genomen werd.
Het Hoofdbestuur nam in aanmerking, dat de verwezenlijking van
het plan der aanvragers practisch zou neerkomen, niet op een
saneering van het bestaand bedrijf en redding van het daarin geïn
vesteerde kapitaal, maar op liquidatie van dit bedrijf, met vernie
tiging van het geïnvesteerd kapitaal, om in de plaats daarvan het
bedrijf in een nieuwe onderneming onder te brengen. Het was
bovendien van meening, dat, indien een gezond-making van het
bestaande bedrijf op redelijke basis niet mogelijk zou zijn, beter
het verlies van dit bedrijf als een fait accompli kon worden aan
vaard, dan dat de voorkeur moest worden gegeven aan een oplos-
28