halve ze haar toelaatbaar verklaarde voor personen boven veer
tien jaar. De coupures, welke zij wenschte aangebracht te zien
voor een eventueele toelaatbaarverklaring voor alle leeftijden,
waren van dien aard, dat de film niet meer te vertoonen zou zijn.
Hierop is in een uitvoerig artikel in het Officieel Orgaan uit
eengezet, hoe het Hoofdbestuur over deze wijze van keuren
dacht. Het voornaamste bezwaar van het Hoofdbestuur kwam
hierop neer, dat de Commissie haar toevlucht had genomen tot
maatstaven, welke haar bij de wet uitdrukkelijk waren onthou
den. De Commissie mocht al verklaard hebben, dat zij met haar
beoordeeling op de grens van toelaatbaarheid en geschiktheid
was gekomen, volgens het Hoofdbestuur echter had zij deze grens
overschreden.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming der Bioscoopwet,
inzonderheid van artikel 16 dezer wet kon worden aangetoond,
dat het „paedagogisch" element uit den aanvankelijk aangelegden
tweeden maatstaf, welke volgens het eerste Regeeringsontwerp
.geschiktheid" was, werd gelicht. Het amendement van het toen
malig Tweede Kamerlid, den heer Marchant, dat aan artikel 16
zijn tegenwoordige redactie gaf, beoogde uitdrukkelijk vervanging
van geschiktheid door toelaatbaarheid, zoowel voor personen be
neden veertien, als van veertien tot achttien jaar.
In een onderhoud met de Huishoudelijke Commissie zijn de be
zwaren van het Hoofdbestuur ten slotte nader uiteengezet. Hoe
wel de Huishoudelijke Commissie haar oorspronkelijke opvatting
handhaafde, is de film daarna, na voor den vierden keer gekeurd
te zijn, zij het met honderd meter gecoupeerd hetgeen zéér
belangrijk minder was, dan oorspronkelijk door de Commissie
was geëischt ook voor kinderen beneden veertien jaar toe
gelaten.
Met dezen keuringsuitslag, die aan het begin van 1939 viel,
bevestigde de Centrale Commissie, hetgeen de Huishoudelijke
Commissie het Hoofdbestuur had doen weten, namelijk, dat het
allerminst de bedoeling was geweest bij de keuring van de onder
havige film een geschiktheidsmaatstaf aan te leggen.
Deze geste van de Centrale Commissie is door het Hoofdbestuur
naar waarde geschat, temeer, omdat zij daardoor blijk gaf zich
ondanks de in de pers op haar uitgeoefende critiek niet tot pres-
tige-overwegingen te hebben laten verleiden.
Het is gelukkig te achten, dat op deze wijze een netelige
52