heeft het afgeloopen jaar een interessante uitbreiding ondergaan.
Zoo is namelijk aan het begin van het jaar de principieele vraag
aan de orde geweest, of een afbeelding in een dagbladadvertentie,
ter aankondiging van een filmvoorstelling, al dan niet valt onder
de bepalingen van de Bioscoopwet.
Deze vraag is eerst met een grooten omweg in het College van
Gedeputeerde Staten terecht gekomen.
Op 30 November 1937 besloten B. en W. van Beverwijk, met
toepassing van artikel 11 der Bioscoopwet, nadat de Plaatselijke
Commissie van Toezicht was gehoord, de vergunning tot het geven
van bioscoopvoorstellingen in het W. B. Theater aldaar voor den
tijd van één week te schorsen op grond, dat op 21 November 1937
niet was nagekomen de verplichting om bij openbare voorstellingen,
bijgewoond door kinderen, te wier aanzien niet voldoende aan
nemelijk is, dat zij den leeftijd van veertien jaren hebben bereikt,
geen films te vertoonen dan die, welke de Centrale Commissie voor
de Filmkeuring voor het vertoonen aan kinderen, jonger dan veer
tien jaar, toelaatbaar heeft bevonden, zulks terwijl nog geen vijf
jaar waren verstreken, sedert overeenkomstig artikel 10 der Wet
een schriftelijke waarschuwing was gezonden.
De exploitant erkende weliswaar de overtreding, doch stelde
beroep in op grond, dat de schriftelijke waarschuwing, welke hem
ingevolge artikel 10 der Wet op 20 November 1935 was gezonden,
onrechtmatig was geweest, zoodat B. en W. zich niet op die waar
schuwing mochten beroepen door te beweren, dat binnen een tijds
verloop van vijf jaar andermaal termen voor toepassing van artikel
10 aanwezig waren.
Bedoelde waarschuwing, waartegen het Hoofdbestuur reeds bij
schrijven van 6 December 1935 had geprotesteerd, was destijds
door B. en W. aan het Comité voor de Katholieke Sociale Actie
aldaar, als exploitant eener bioscoop, gegeven ter zake van het feit,
dat de exploitant in een te Beverwijk verschijnende courant een
advertentie had doen plaatsen als reclame voor de vertooning van
een bepaalde film, in welke advertentie een afbeelding voorkwam,
die niet door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring was toe
gelaten. B. en W. hadden deze waarschuwing eerst gegeven, nadat
zij door de Plaatselijke Commissie van Toezicht op de Bioscopen
te Beverwijk, op deze annonce geattendeerd waren; welke Com
missie, alvorens hiertoe over te gaan, advies had gevraagd aan den
Voorzitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, die
haar als zijn meening te kennen had gegeven, dat door deze wijze
57