bioscoopbedrijf bedoeld heeft te geven, is door voormeld College
van Gedeputeerde Staten dus wel op ondubbelzinnige wijze be
vestigd,
Een minder belangrijk geval, waaraan evenwel ook een princi-
pieele zijde zat, heeft zich voorgedaan te Nijmegen, waar een lid-
exploitant zich voor den Kantonrechter te verantwoorden had
wegens het feit, dat hij kinderen beneden den leeftijd van zestien
jaar tot filmvoorstellingen in zijn onderneming had toegelaten.
De exploitant in kwestie werd veroordeeld. Het betrof hier echter
een oude gemeentelijke verordening van 11 Augustus 1920, welke
niet van kracht kon worden geacht, aangezien de verordende be
voegdheid der gemeentebesturen ten aanzien van het bioscoop
bedrijf was vervallen, dank zij het feit, dat de regeling van dit
bedrijf onder de Bioscoopwet viel.
In overleg met het Hoofdbestuur ging de exploitant daarom in
beroep, terwijl als diens gemachtigde voor de Rechtbank ook nu
weer optrad de Directeur van den Bond, die zich in een uitvoerig
verweer beriep op de Bioscoopwet, alsmede op verschillende arres
ten van den Hoogen Raad.
De Rechtbank ontsloeg den exploitant van rechtsvervolging.
De motiveering van het vonnis sloot volkomen aan bij de op
vatting van het Hoofdbestuur, dat namelijk de gemeentelijke
leeftijdsverordening haar kracht heeft verloren op grond van
artikel 194 van de Gemeentewet, voorschrijvende, dat de bepalingen
van plaatselijke verordeningen, in wier onderwerp onder meer door
de Wet wordt voorzien, (in dit geval de Bioscoopwet) van rechts
wege ophouden te gelden.
Aan het eind van het jaar kreeg de Kantonrechter te Rotterdam
te oordeelen over de vraag, of iemand die een film doet vertoonen
in verkorten vorm, ook geacht moet worden de samenstelling van
het filmwerk te hebben gewijzigd, en derhalve in overtreding te
zijn van artikel 42 van het Bioscoopbesluit.
De Kantonrechter, de heer Mr. T. de Jong, heeft deze onge
twijfeld interessante vraag in ontkennenden zin beantwoord.
Over deze aangelegenheid is een uitvoerige publicatie verschenen
in no. 77 van het Officieel Orgaan. Volstaan we derhalve met te
releveeren, dat de Kantonrechter, die den exploitant in kwestie
ontslagen had van rechtsvervolging, in zijn vonnis overwoog, dat
de geringere lengte van een film niet noodzakelijk gelijk te stellen
59