is met een andere samenstelling, omdat het zeer wel denkbaar is,
dat het bij de vertooning doen wegvallen van bepaalde beelden,
hetgeen om allerlei redenen gewenscht en zelfs noodig kan zijn,
geen andere samenstelling te weeg brengt. De film kan immers,
aldus de meening van den Kantonrechter, ook nadat bepaalde
gedeelten zijn verwijderd, dezelfde compositie blijven vertoonen
en dus in karakter geheel dezelfde zijn gebleven, waaraan niet
afdoet, dat ook het tegendeel denkbaar is. Bij deze opvatting be
hoefde volgens den Kantonrechter het vertoonen op geringere
lengte niet noodzakelijk een overtreding van artikel 42 op te leveren.
Deze uitspraak van den Kantonrechter gaf een juiste interpre
tatie van artikel 42 van het Bioscoopbesluit, en verhinderde, dat de
toepassing van dit besluit, althans van dit artikel voor het bedrijf
tot een ongerief zou worden.
De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie had intusschen
tegen deze uitspraak van den Kantonrechter beroep aangeteekend,
tengevolge waarvan de zaak eenige weken na het beëindigen van
dit jaar voor de Rotterdamsche Rechtbank heeft gediend, die het
vonnis van den Kantonrechter heeft bevestigd.
KATHOLIEKE FILMACTIE
Het contact releveerend, dat het Hoofdbestuur in het afgeloopen
jaar met, wat wij ter voorkoming van verwarring zouden willen
noemen, de Katholieke Filmbeweging, heeft gehad dient vooraf
eenig onderscheid te worden gemaakt.
Meestentijds had het Hoofdbestuur namelijk te doen met Katho
lieke autoriteiten, welke op voortreffelijke en alleszins te waar
deeren wijze de richtlijnen uitstippelden, volgens welke de geeste
lijke belangen van het Katholieke volksdeel in ons land beschermd
en bevorderd konden worden, waardoor dus ook getracht werd
de filminhoud in overeenstemming te brengen met de Katholieke
geloofs- en zedenleer, althans verhinderd werd, dat voornoemde
inhoud met deze leer in strijd zou zijn of haar verachtelijk zou
maken.
Het Hoofdbestuur begreep dit streven en respecteerde het; het
koesterd&slechts den wensch, dat tusschen het bedrijf en de levens
houding eener bepaalde groep geen conflicten zouden ontstaan, dat
dus het bedrijf geen aanstoot zou geven aan deze levenshouding,
en zij, die deze levenshouding waren toegedaan, zich in hun actie
niet te buiten zouden gaan aan handelingen, welke het ideëele met
60