het zakelijke verwarren en daardoor schade toebrengen aan het
bedrijf.
Daarbij was aan het Hoofdbestuur niet ontgaan, dat tijdens het
op 28 en 29 Mei te Breda gehouden twee-daagsch congres van de
Federatie van Roomsch-Katholieke Gemeenteraadsleden in Neder
land de Burgemeester van Venlo, de heer Mr. B. Berger, in zijn
inleiding over het bioscoopvraagstuk verschillende wenschen had
geuit met betrekking tot de nakeuring van films, doch deze materie
geregeld wenschte te zien in gemeenschappelijk overleg met de
bij het bioscoopbedrijf betrokkenen, opdat ook met hunne belangen
rekening zou worden gehouden.
Toen dan ook het Bestuur van de Vereenigirig van Noord-Bra-
bantsche en Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke
Filmkeuring contact zocht met het Hoofdbestuur om te komen tot
besprekingen ten einde met het oog op de nakeuring van films in
de zuidelijke provincies wijziging te brengen in de regeling bij het
zoogenaamde „Haagsche accoord van 1929" tusschen voornoemde
organisaties en den Nederlandschen Bioscoop Bond getroffen, was
men dezerzijds bereid tot overleg.
Alvorens het Hoofdbestuur de besprekingen, welke reeds onmid
dellijk na den nieuwjaarsdag 1939 aanvingen, ging voeren, heeft
het zich in een ledenvergadering van de Afdeeling ,,Het Zuiden"
op de hoogte gesteld van de daar levende wenschen en grieven
en zich ook overigens door de vertegenwoordigers dezer Afdeeling
voortdurend laten voorlichten. Ook de Bedrijfsafdeling Filmver
huurders besprak aan het eind van het verslagjaar dit onderwerp.
In verband met de Katholieke Filmactie hebben meermalen
besprekingen plaats gevonden met Katholieke autoriteiten, welke
besprekingen meestal van aangenamen aard waren. In het alge
meen toonden bedoelde autoriteiten een goed begrip voor de rech
ten en belangen van het bedrijf en streefden zij er oprecht naar
een vorm te vinden, waardoor deze actie, voorzoover zij op het
terrein van het bedrijf kwam, in het kader van de bestaande orga
nisatorische voorschriften en ordeningsmaatregelen zou worden
gevoegd.
Lijnrecht tegenover dit vriendschappelijk overleg stond meermalen
de handelwijze van sommigen, die zich geroepen voelden op het
terrein der Katholieke Filmactie en nog wel als propagandisten
werkzaam te zijn, doch die door hun dilletantisme en onbehol-
61