gevallen de zoo hoog noodige reserve-vorming achterwege blijven
moet en dikwijls noodlijdendheid intreedt na den eersten den besten
tegenslag
Teleurstellend
Het Hoofdbestuur vleide zich geenszins met de illusie, dat na de
indiening van dit rapport van Overheidswege onmiddellijk maat
regelen zouden worden overwogen om aan onze nooden tegemoet
te komen.
Dat echter de Bewindsman gemeend heeft te kunnen volstaan
met een brief, als waarmede hij de ontvangst van dit ïapport beves
tigd heeft, moest ons wel ernstig teleurstellen.
De Minister constateerde in den laatsten tijd een toeneming van
het bioscoopbezoek en meende bij bestendiging van deze toename
te mogen verwachten, dat de financieele toestand van het bioscoop
bedrijf een gunstiger beeld zou geven, ook al ontveinsde hij zich
niet, dat de belasting op vermakelijkheden in gelijke mate op de
hoogere opbrengst drukt.
Daarbij werd medegedeeld, dat de Regeering bovendien hoopte
binnenkort maatregelen te kunnen treffen, waardoor vele gemeen
ten haar financieele zelfstandigheid kunnen herkrijgen, de be
moeienissen der Regeering op dit punt veel minder intens zullen
behoeven te zijn en wellicht, behoudens normaal hooger toezicht,
aan de betreffende gemeentebesturen zal kunnen worden overge
laten te beoordeelen, of het noodzakelijk is de belasting op ver
makelijkheden op het bestaande peil te handhaven. In verband
hiermede achtte de Minister een bespreking thans weinig vrucht
dragend.
Wij werden dus op een nette manier met een kluitje in het ge
meentelijke riet gestuurd, om opnieuw overgeleverd te zijn aan de
„welwillendheid" van vele gemeentebesturen, waaraan wij juist
hadden getracht te ontkomen door van de Overheid gedaan te
krijgen, dat met betrekking tot de heffing van vermakelijkheids-
belasting meer uniformiteit zou worden betracht en tevens beter
rekening zou worden gehouden met de bedrijfszekerheid van de
ondernemingen onzer leden.
Ten aanzien van een verlaging of vrijstelling van de personeele
belasting waren onze kansen er aan het begin van het jaar in zoo
verre niet beter op geworden, dat de Minister van Financiën n.1.
68