den. De eischende partij achtte zich n.1. door deze ochtendvoor stellingen van haar concurrent ernstig benadeeld. De Commissie stelde echter vast, dat tusschen den bioscoop exploitant en den filmverhuurder niet was overeengekomen, dat dergelijke ochtendvoorstellingen in andere theaters niet zouden worden gegeven en zij verklaarde derhalve den bioscoop-exploitant in zijn vordering niet-ontvankelijk. Een zeer eigenaardig geschil was gerezen tusschen een bioscoop exploitant en een filmverhuurder ter zake van een aan de eischende partij verhuurde film, welke door gedaagde niet in Nederland werd uitgebracht. De eischende partij stelde zich n.1. op het standpunt, dat de bewuste film wel beschikbaar was, en haar dus kon worden geleverd, weshalve zij ingevolge het bepaalde in artikel 7 der Bondsvoorwaarden betaling van den auteursprijs en voorts een vergoeding wegens winstderving vorderde. De filmleverancier bleek echter in een proces met den buiten- landschen producent over de bewuste film te zijn gewikkeld. Hij verdedigde het standpunt, dat de producent zich aan wanprestatie had schuldig gemaakt en dat de overeenkomst derhalve ontbonden moest worden geacht. De Commissie deed een voorwaardelijke uitspraak, hierop neer komende, dat aan den eischer zijn vordering moest worden ontzegd, met dien verstande, dat de gedaagde filmverhuurder verplicht moest worden geacht het gevorderd bedrag alsnog aan den exploitant te betalen, indien de filmverhuurder bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van den burgerlijken rechter in Nederland in de door den buitenlandschen filmproducent aanhangig gemaakte procedure in het ongelijk zou worden gesteld. In een ander geschil tusschen een bioscoop-exploitant en een filmverhuurder ging het om de vraag, of en in hoeverre de bioscoop exploitant in de gelegenheid was gesteld gebruik te maken van het door hem in zijn contract bedongen recht van keuze uit een aantal films. Nadat de Commissie had vastgesteld, dat het recht van keuze uitsluitend betrekking had op films, behoorende tot de productie van een bepaalde buitenlandsche filmmaatschappij, heeft zij uitspraak gedaan, dat de vordering van den bioscoopexploitant ongegrond was, aangezien de bioscoopexploitant behoorlijk in de gelegenheid was gesteld zijn keuze te doen en de filmverhuurder, toen de exploi- 9)

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1939 | | pagina 91