tweede week-vertooning. De gedaagde bioscoopexploitant stelde
zich op het standpunt, dat sinds het tot stand komen der over
eenkomst het land van herkomst der films in oorlog was geraakt,
zoodat het allerminst zeker was, dat de gecontracteerde films,
waarvan er verscheidene nog vervaardigd moesten worden, wel
geleverd zouden kunnen worden, weshalve hij bezwaar maakte
tegen de in het contract voorziene vooruitbetaling van een zeker
bedrag.
De Commissie stelde zich echter op het standpunt, dat de ge
daagde met dit verweer vooruit liep op eventueele moeilijkheden,
die zich misschien in de toekomst zouden kunnen voordoen, en die
hetzij in onderling overleg tusschen de partijen, hetzij door het uit
lokken van een arbitrale beslissing, ongetwijfeld zullen kunnen
worden opgelost. De Commissie achtte het verweer dan ook on
gegrond en wees de vordering van den filmverhuurder, steunende
op het contract, toe.
In een ander geschil tusschen een bioscoop-exploitant en een film
verhuurder ging het om de toepassing van artikel 7 der Algemeene
Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, waarin is bepaald,
dat de filmverhuurder bij niet- of niet tijdige levering der gehuurde
films aan den huurder het geheele bedrag van den auteursprijs
moet betalen, onverminderd het recht van den verhuurder tot het
eischen van een schadevergoeding. De eischer had in dit geschil
gesteld, dat het tusschen partijen aangegaan contract inmiddels was
geëxpireerd, maar dat de gedaagde in gebreke was gebleven eenige
films in z.g. tweede week-vertooning aan eischer te leveren. De
gedaagde filmverhuurder voerde hiertegen aan, dat hij de voren
bedoelde films wel beschikbaar had, en dat hij ook bereid was
deze aan eischer te leveren, zij het dat hij niet in staat was te vol
doen aan de bepaling van het contract, dat de films voor z.g.
tweede week-vertooning zouden worden geleverd, omdat hij er
niet in geslaagd was de films voor z.g. eerste week-vertooning ter
plaatse te verhuren. Voor dit laatste beriep hij zich echter op
overmacht.
De Commissie achtte dit beroep op overmacht ongegrond, daar
de gedaagde filmverhuurder zich er vooraf van had behooren te
verzekeren, of hij de bewuste films wel in z.g. eerste week-vertoo
ning ter plaatse zou kunnen verhuren, alvorens deze films in z.g.
tweede week-vertooning aan den eischenden bioscoop-exploitant
af te staan. Op grond van artikel 7 der Bondsvoorwaarden veroor-
95