BIOSCOOPWET
TT ET wettelijk toezicht op het gebied van het
ondernemen van het geven van filmvoorstel-
ffu-^ lingen was gedurende den eersten tijd na de be-
jt<Sv' vrijding onoverzichtelijk. De Londensche Regee
ring had op 22 Augustus 1944 een besluit (No.
E. 64) uitgevaardigd, houdende vaststelling van
het Tijdelijk Filmkeuringsbesluit. Volgens dit
besluit bestond er een Tijdelijke Filmkeuringscommissie, be
staande uit een voorzitter en ten minste 10 leden, die door den
Minister van Binnenlandsche Zaken werden benoemd en ont
slagen.
Aan deze Tijdelijke Filmkeuringscommissie was de taak van
de Centrale Commissie voor de Keuring van Films, als bedoeld
in art. 15 van de Bioscoopwet, tot een nader te bepalen datum
opgedragen, een en ander overeenkomstig de Bioscoopwet, rij
het met bepaalde uitzonderingen. De werkzaamheid van de
Centrale Commissie voor de Keuring van Films bleef tijdelijk
gestaakt. Met ingang van 22 Augustus 1944 waren alle beslis
singen der Centrale Commissie tot toelating van films ter
openbare vertooning, welke voor dien datum waret: gegeven,
vervallen. Bovendien waren verschillende artikelen van de Bios
coopwet buiten werking gesteld, met het oog op de bevoegd
heden, welke door bepaalde organen konden worden ontleend
aan het Koninklijk Besluit E. 84.
Ten slotte was een exceptie gemaakt voor de bevoegdheden
van het Militair Gezag. Wij zijn er niet in geslaagd de Tijdelijke
Filmkeuringscommissie te ontdekken, evenmin als wij ooit bet
bestuur van het Filmimport- en Filmdistributie-Orgaan, als be
doeld in het K.B. E. 84, hebben zien functionneeren. Wij hebben
ons daarom maar beperkt tot het opnemen van alle keurings-
aangelegenheden met den heer D. van Staveren, die als voor
zitter van de Centrale Commissie voor de Keuring van Films,
één van de eerste ambtenaren was, die tijdens de bezetting moes
ten verdwijnen. De heer Van Staveren heeft het bedrijf uit vele
moeilijkheden geholpen. Hoewel zijn positie niet duidelijk was,
heeft hij niettemin getracht de wet en het K.B. te hanteeren
79