5. Zijn de Ministers niet van mening, dat deze actie van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond de grenzen van het geoor
loofde overschrijdt, en zijn zij zich bewust, dat de strijd, welke
thans door de gemeente Gouda wordt uitgevochten, welks
gemeentebestuur zich stipt aan de richtlijnen van de Regering
heeft gehouden, voor het Rijk en voor alle gemeenten, die
in een soortgelijke positie verkeren, maar waar de bioscoop
theaters niet gesloten zijn, van eminent belang is?
6. Indien de vorige vraag bevestigend beantwoord wordt, zou
dan naar de mening van de Ministers niet de consequentie
moeten zijn, dat de gemeente, op welker rug de strijd om de
verlaging van de vermakelijkheidsbelasting wordt uitgevoch
ten, niet alleen slachtoffer mag worden van het naleven van
de voorschriften?
7. Kunnen de Ministers in verband met vraag 6 mededelen, of
de Regering zich voorstelt maatregelen te treffen om de vol
ledige schade, die deze actie aan de gemeentefinanciën van
Gouda toebrengt, te vergoeden?
8. Zijn de Ministers bereid door een duidelijke uitspraak, waar
uit blijkt, dat de Regering zich achter deze gemeente schaart,
aan een spoedige oplossing van het conflict mede te werken
en is het niet gewenst, dat het openen van besprekingen met
de betrokken bioscoopexploitanten over deze aangelegenheid
afhankelijk wordt gesteld van de vraag of de staking van de
bioscoopdirecties wordt opgeheven?
Hierop antwoordde de Minister,
ad. 1. dat zijn ambtgenoot van Financiën en hij onder meer door
door tussenkomst van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten kennis genomen hadden van de sluiting der
Goudse bioscooptheaters;
ad 2, dat het hun bekend was, dat het gemeentebestuur van Gouda
in artikel 24f van het Financiële Verhoudingsbesluit een
beletsel ziet om aan het verlangen van de bioscooponder
nemers tot verlaging der belasting, te voldoen; dat het hun
niet bekend was in hoeverre de vrees van het gemeentebe
stuur, dat bij verlaging inderdaad op de uitkeringen uit
het Gemeentefonds gekort zou worden, reëel is;
ad 3. dat de verlaging van de vermakelijkheidsbelasting ook naar
hun mening in zoverre een landelijke aangelegenheid is,
als de gezamenlijk gemeenten bij verlaging der belasting,
onafhankelijk van de werking van genoemd artikel 24f,
belangrijke inkomsten kunnen derven;
ad 4. dat het hier gesignaleerde feit ook aan de Minister van
Financiën en hem was medegedeeld;
13