BEDRIJFSAFDELING FILMVERHUURDERS
81
F) E daling der bioscooprecettes, die in 1946 is begonnen, heeft zich ook in htt
eerste halfjaar 1950 voortgezet. Zij is echter gevolgd door een verbetering dei-
recettes in de tweede helft van 1950 ten opzichte van het tweede halfjaar 1949,
zodat ten slotte de totale recette over 1950 slechts weinig verschilt van die over
1949. Minder bevredigend is het feit, dat de daling van het aantal bezoekers
niet tot staan is gekomen.
Het aandeel, dat de filmverhuurders van de bioscooprecettes in 1950 is toe
gekomen, is iets geringer dan in 1949, waaruit geconcludeerd kan worden, dat
het gemiddelde filmhuurpercentage nog steeds dalende is.
Het aantal in 1950 ingevoerde hoofdfilms bedroeg 403 tegen 433 in 1949. De
vermindering met 30 films heeft zich geheel in de Amerikaanse sector vol
trokken (van 301 naar 271). Hierin komt tot uitdrukking, wat wij reeds in het
vorig jaarverslag hebben aangeduid, namelijk de inkrimping van de inkoop-
mogelijkheden op de Amerikaanse markt. Het quantum van de dochteronderne
mingen der grote productiemaatschappijen is immers niet verminderd.
Merkwaardig is, dat het debiet der Europese films in ons land weliswaar na
genoeg gelijk is gebleven, maar dat de behaalde resultaten aanmerkelijk zijn
verbeterd. Het is een feit, dat de recettes der Europese weken gemiddeld ge
nomen niet onaanzienlijk beter zijn dan die van de Amerikaanse weken. Het
is nog maar een paar jaar geleden, dat de opbrengsten van de Amerikaanse
weken veel beter waren dan die van de Europese. Er wordt nog wel eens be
weerd, dat de gunstige resultaten met Europese films alleen in de grote steden
worden behaald, maar de feiten spreken een andere taal. De voorsprong van de
Europese film doet zich in het gehele land voor en er zijn slechts weinig
bioscopen, waar dit niet zo is.
Het aantal ingevoerde Engelse hoofdfilms is in 1950 verminderd tot 40 tegen
47 in 1949, maar deze vermindering is zeker niet gepaard gegaan met een
achteruitgang der resultaten. Integendeel. De Franse industrie heeft met een
invoer van 27 hoofdfilms tegen 17 in 1949 getoond het dieptepunt te zijn gepas
seerd. Dat de Italiaanse films een sterke positie hebben veroverd, blijkt onder
andere uit het feit, dat er in 1950 niet minder dan 26 hoofdfilms uit Italië zijn
ingevoerd tegen 12 in 1949.
Dat de resultaten behaald met Oostenrijkse films lang niet aan de verwach
tingen hebben beantwoord, wordt gedemonstreerd door de daling van het aantal
uit dat land ingevoerde hoofdfilms tot 4 tegen 26 in 1949. Daaruit heeft men
eens te meer de les kunnen leren, dat gemakkelijke verstaanbaarheid voor een
groot publiek nog niet identiek behoeft te zijn met succes, zeker niet als de
kwaliteit van het product niet aan hoge eisen beantwoordt.
Ondanks de moeilijkheden bij de invoer is het aantal Westduitse films toe
genomen tot 16 tegen 7 in 1949. Er zijn tekenen, die erop wijzen, dat de kwali
teit der Duitssprekende films aan het verbeteren is.
Ten slotte zijn er in 1950 ook weer 7 Russische hoofdfilms verschenen, nadat
er in 1949 geen enkele film uit dat land was ingevoerd.
Het kopen van films tegen vaste prijzen heeft in 1950 tot de hoge uitzonde
ringen behoord. Enerzijds wijst dit op het streven der importeurs om met het
°°g op de labiele situatie, zoals die zich in 1950 voordeed, grote risico's te ver
mijden, anderzijds wijst het op de hogere eisen van de filmproducenten. Dat
Wijkt ook uit het grote aantal films, dat speciaal in Italië en Westelijk Duits
land op percentage-basis met garantie is gekocht.
Als wij de marktsituatie overzien, dan moeten wij vooropstellen, dat voorlopig
op een verbetering der bioscooprecettes niet te rekenen valt. De zware druk der