87 Een der leden heeft zich tot het bestuur gewend met een klacht, dat een buitenlandse producent niet voldaan zou hebben aan een overeenkomst met bedoeld lid, waarin een voorkeursrecht was opgenomen. Bedoelde producent was namelijk verplicht aan ons lid bij het gereed komen van een film daarvan kennis te geven en ons lid in de gelegenheid te stellen de film te komen zien, waarvoor een bepaalde termijn was gesteld. Na ontvangst van zulk een kennis geving had ons lid de producent echter verzocht de film op zicht te zenden, aan welk verzoek deze niet had voldaan. Na het verstrijken van de gestelde termijn was de producent niet meer bereid de film aan ons lid te leveren. Het bestuur was van mening, dat de vordering van ons lid ongegrond was, omdat zijn eis om een copie op zicht te zenden niet steunde op de overeenkomst. Voorts heeft een der leden zich er over beklaagd, dat de buitenlandse leve rancier nadat de licentie-overeenkomst geheel tot stand was gekomen geweigerd had de voorgeschreven Buma-clausules op te nemen. Nadat de leden verzocht was op eventuele aanbiedingen van genoemde film niet in te gaan, heeft de leverancier ten slotte toegegeven. Wij willen er nog eens op wijzen, dat het dringend gewenst is, dat de leden hun eventuele klachten over buitenlandse leveranciers die hun verplichtingen niet nakomen steeds voorleggen aan het Afdelingsbestuur, dat uiteraard met de vereiste spoed ter bescherming van de belangen van de leden zal optreden. Het bestuur heeft zich genoodzaakt gezien de leden te verzoeken geen filmfoto's meer af te staan aan een uitgever van een blad. welks inhoud van zo'n beden kelijk allooi was. dat ook van de ziide van de politie is ingegrepen. Het behoeft geen betoog dat de publicatie van filmfoto's in dergelijke bladen aan de reputatie van het bedrijf slechts afbreuk kan doen. Verschillende leden hebben de aandacht van het bestuur gevestigd op het feit, dat de vier bioscoopondernemers in een middelgrote gemeente plotseling besloten hadden hun bioscopen voortaan od Dinsdagavond te sluiten, waarvoor als motief werd aangevoerd, dat het College van Rijksbemiddelaars aan het bioscoop bedrijf de verplichting heeft opgelegd om het bioscooppersoneel één vrije dag per week te verlenen. Aangezien het bestuur van mening was, dat door deze maatregel afbreuk werd gedaan aan de belangen van de filmverhuurders en het niet uitgesloten was, dat er bovendien in strijd zou worden gehandeld met de bestaande filmverhuurcontracten, die gebaseerd waren op een filmver toning gedurende zeven dagen per week, heeft het bestuur hierop per circulaire de aandacht van de leden gevestigd en er op aangedrongen dat men er op zou toezien, dat de contracten zouden worden nageleefd. De bioscoopondernemers uit de desbetreffende gemeente hebben zich daarop tot het bestuur gewend waarna een conferentie heeft plaats gevonden, waarbij de zaak diepciaand is besproken. Van bestuurszijde werd daarbij het standpunt ingenomen, dat in de eerste plaats de bestaande contracten moesten worden geresDecteerd en dat voorts een regeling zou moeten worden getroffen, waarbij althans een dei- bioscopen ter plaatse op Dinsdagavond geopend zou blijven. Overeenstemming werd niet bereikt, maar de hier bedoelde bioscoopondernemers hebben al spoedig van de sluiting op Dinsdagavond geheel afgezien. Een besluit van het Hoofdbestuur, waarbij aan een bioscoopondernemer in een middelgrote gemeente, waar vijf bioscopen gevestigd zijn, in het algemeen dispensatie werd verleend, als bedoeld in artikel 1 van het Bedrijfsreglement ter zake van de Filmvertoning, om twee filmprogramma's per week te vertonen, heeft onder de filmverhuurders grote onrust veroorzaakt. Ook de andere exploi tanten ter plaatse waren het met het besluit niet eens en vroegen dezelfde dispensatie aan om zich zakelijk te kunnen verweren. Na bestudering van de motieven, welke tot deze dispensatieverlening hebben geleid, heeft het bestuur niettemin het standpunt ingenomen, dat het gehele

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 93