STICHTING „INSTITUUT VOOR OPLEIDING VAN
TECHNISCH BIOSCOOPPERSONEEL"
Verslag over het cursusjaar 1950/51
T N de loop van dit verslagjaar hebben zich in de samenstelling van het bestuur
wederom een aantal mutaties voorgedaan. In de reeds enige tijd bestaande
voorzittersvacature werd door het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond voorzien door de benoeming van de heer S. Barnstijn te Utrecht.
De heer J. B. Roelofs, die geruime tijd vice-voorzitter van het bestuur is ge
weest, zag zich door verandering van werkzaamheden genoodzaakt zijn functie
neer te leggen. Hij werd opgevolgd door de heer J. H. Scheltema de Heere,
eveneens verbonden aan de Rijksbrandweerinspectie te 's-Gravenhage. Ten
slotte legde de heer E. F. Henny zijn functie neer als gevolg van het feit, dat'
hij als technisch inspecteur in dienst trad bij de Nederlandsche Bioscoop-Bond.
In deze laatste vacature was aan het einde van het verslagjaar nog niet voorzien.
Wij stellen er prijs op de heer J. B. Roelofs op deze plaats nogmaals onze
erkentelijkheid te betuigen voor de aangename en deskundige wijze waarop hij
zich van zijn taak als bestuurslid heeft gekweten.
Er werden in het verslagjaar slechts vier bestuursvergaderingen gehouden,
waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken, dat de werkzaamheden van
de Stichting sedert het vorige jaar belangrijk zouden zijn afgenomen. Het tegen
deel is echter waar. Door de totstandkoming van de Loonregeling voor het
bioscoopbedrijf, die zoals wij in het vorige Jaarverslag reeds vermeldden op
23 Januari 1950 werd afgekondigd, ontstond voor iedere operateur die niet in
het bezit is van een vrijstelling de plicht om uiterlijk op 1 September 1950 in
het bezit te zijn van het operateursdiploma, ten einde de functie van eerste,
tweede of derde operateur te kunnen vervullen.
Reeds het vorige jaar vermeldden wij dat er per 31 Augustus 1950 nog ruim
200 operateurs waren, die tot dan toe voorzover ons bekend geen enkele po
ging hadden ondernomen om in het bezit van het vereiste diploma te komen,
zodat het bestuur stond voor het probleem wat er met deze operateurs moest
gebeuren. Daar in het bioscoopbedrijf ongetwijfeld grote moeilijkheden zouden
ontstaan indien al deze operateurs zonder pardon zouden moeten worden ont
slagen respectievelijk tot leerling-operateurs zouden moeten worden gedegra
deerd, werd begonnen met de betrokken werkgevers schriftelijk mede te delen
dat hun, operateurs niet voldeden aan de vereisten die in de Loonregeling zijn
omschreven en werd de gelegenheid geopend om, indien daarvoor termen aan
wezig waren, te hunnen behoeve een tijdelijke dispensatie aan te vragen van
de verplichting om het operateursdiploma te bezitten. Deze dispensatie had ten
doel de daarvoor in aanmerking komende operateurs alsnog in staat te stellen
zich te bekwamen voor het examen ter verkrijging van het operateursdiploma,
dan wel voor het zogenaamde practijkexamen, waarmede het practijk-certificaat
kan worden behaald.
Als resultaat hiervan kwamen binnen de vastgestelde termijn ruim 50 dis
pensatie-aanvragen binnen. Voor de behandeling van deze aanvragen werd in
de bestuursvergadering van 3 October 1950 een aantal normen aangelegd. Een
van deze normen kwam er op neer, dat operateurs, die nog nimmer aan een
examen hadden deelgenomen of bij het wel deelnemen aan het examen voor
de vakken practijk en brandveiligheidsvoorschriften een onvoldoende cijfer had
den verkregen, zouden moeten deelnemen aan een in December 1950 gehouden
mondelinge test van hun kennis van de cabinepractijk en de brandveiligheids
voorschriften.
Aan deze test zouden zich tevens moeten onderwerpen zij, die nog nimmer door
121