NEDERLANDSE FILMINDUSTRIE
T\ E situatie in de Nederlandse filmindustrie heeft gedurende het
verslagjaar weinig wijziging ondergaan. De sedert de devalua
tie ingezette stijging van lonen en materiaalprijzen bleek ook in
1951 nog niet tot stilstand te zijn gekomen. De verhoging van de
omzetbelasting met ingang van 1 Januari, de verhoging van de
prijzen van lichtgevoelig materiaal, van de algemene kosten en van
de prijzen der chemicaliën waren even zovele factoren, die de kost
prijs van het cinematografisch product deden rijzen. Indien men
daarbij in aanmerking neemt, dat op de niet-geamortiseerde pro
ductiekosten van de film reeds bij voorbaat door middel van de
vermakelijkheidsbelasting een heffing van 35 wordt gelegd, wordt
het begrijpelijk waarom de vervaardiging van een Nederlandse
speelfilm op dit tijdstip een hachelijk avontuur is en waarom de
filmmakers in ons land steeds maar weer wijzen op de ongerecht
vaardigde wanverhouding tussen het belastingpercentage voor de
filmindustrie en dat voor andere industriële ondernemingen.
De Nederlandse filmproducenten beperkten zich, behalve de ver
vaardiging van reclamefilms, in 1951 uitsluitend tot de vervaardi
ging van opdrachtfilms, waaronder werkstukken tot stand kwamen,
die zich kunnen meten met het beste wat op dit gebied in het bui
tenland wordt vervaardigd. Een negental van deze films is door
het Hoofdbestuur geplaatst op de Lijst van Aangewezen en Aan
bevolen Films, als bedoeld in artikel 6 van het Bedrijfsreglement
in zake de Vertoning van Nederlandse Films.
In enkele gevallen kwam een korte film geheel op eigen initiatief
en naar eigen inzicht tot stand, doordat de betrokken filmmaker de
nodige fondsen wist te verwerven. Twee van deze films, aan welke
door de Culturele Adviescommissie het hoogste praedicaat, name
lijk dat van „aanbevolen film", is toegekend, zijn als zodanig door
net Hoofdbestuur geplaatst op vorenvermelde lijst. Een dezer beide
films, de film „Spiegel van Holland" van de heer B. Haanstra,
werd enige tijd nadien op het Internationaal Filmfestival van Can-
nes onderscheiden met de grote prijs voor de beste korte film.
De productie van reclamefilms boekt nog steeds vooruitgang en
schijnt, dank zij de begaafdheid en het vakmanschap van de Ne
derlandse filmmakers, het buitenland in dit opzicht voorbij te stre
ven. Wat gedurende het verslagjaar op het gebied van poppenfilms
in kleuren in Nederland is gepresteerd, heeft de onverholen be
wondering van het buitenland afgedwongen, zelfs zo, dat een film
als „Kermesse fantastique" van de heer J. Geesink daar een klas
siek begrip is geworden.
Hoe verheugend het op zichzelf ook moge zijn, dat de Neder
landse filmmaker, voorzover hem daartoe de gelegenheid geboden
21