Culturele arbeid Hoezeer de werkelijke culturele tendenzen in de ontwikkeling van het Nederlandse film wezen en haar achtergronden zelfs aan serieuze waarnemers kunnen ontgaan, indien deze menen zich bij hun beschouwingen enkel tot een zogenaamde „culturele kant" te kunnen beperken, werd onder meer in de loop van het verslagjaar op overtuigende wijze bewezen door de publicatie van een studie, bedoeld als bijdrage in de meningsvorming op het stuk van „een overheidsbeleid, gericht op het schep pen van gunstige voorwaarden voor een ont wikkeling van de film als positieve cultuur- kracht". In „Film", het officieel orgaan van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, werd hier aan een uitvoerige beschouwing gewijd en daarom moge bedoelde studie hier slechts ge memoreerd worden om eens te meer te be klemtonen hoezeer deze „culturele kant" van het filmbedrijf en derhalve ook van de werkzaamheid van zijn organisatie onmo gelijk geheel los kan worden gezien van de daarmede onverbrekelijk verweven sociale en economische aspecten, inzonderheid daar laatstgenoemde, zoals bedoelde waarnemers zelf in hun rapport nadrukkelijk verklaarden, „wel 99% van het filmwezen" uitmaken. De film is immers zo goed als het boek in de zin van onze Auteurswet en de Berner Con ventie een werk van kunst waarop auteurs recht bestaat, maar de exploitatie van dit recht, dat naar zijn aard een roerende zaak en een exclusief recht is, ligt als zodanig in een zuiver economisch vlak, welke ideële doelstel lingen daarbij overigens ook mogen worden beoogd. Nu treft men deze voortdurende ver menging van economische, sociale en cultu rele aspecten niet alleen aan bij het distri bueren en vertonen van films of het uitgeven en verhandelen van boeken, maar overal waar kunstenaars of hun rechtverkrijgenden hun auteursrecht exploiteren, zodat het overgrote deel van het culturele leven in ons land zich in een al of niet gecamoufleerde bedrijfsvorm afspeelt. Maar bij de film springt deze ver menging meer in het oog, omdat zij in veel sterkere mate dan het boek industrieel in haar uitrusting is en haar eigen creatie juist de be langrijkste werkzaamheid van het internatio nale filmwezen uitmaakt, in tegenstelling bij voorbeeld tot het schrijven van het boek, dat als werkzaamheid niet tot de activiteit van uitgeverswezen en boekhandel gerekend wordt. Het directe gevolg van het voorgaande is, dat het met betrekking tot het geven van een jaar lijks overzicht van de activiteit ener or ganisatie, die de algemene belangen dient te behartigen van leden die films creëren en ex ploiteren, niet doenlijk is alle culturele aspec ten in één afzonderlijk hoofdstuk „Culturele arbeid" tot hun recht te laten komen. Dit geldt zo goed voor het complex der activiteiten ge richt op het stimuleren van de zelfwerkzaam heid waaronder te verstaan een eigen natio nale filmproductie met alle problemen die daaraan verbonden zijn als voor alle maat regelen, welke direct of indirect kunnen strek ken tot het verhogen van het niveau van het filmprogramma en van zijn vertoning of bij kunnen dragen tot de oplossing van vraagstuk ken van andere dan bedrijfstechnische aard, welke daarmede direct of indirect kunnen samenhangen. Het Pnoductlefonds voor Nederlandse films In het voorgaande hoofdstuk werd reeds mel ding gemaakt van de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films, welke ten doel heeft het bevorderen van de Nederlandse filmpro ductie in het algemeen en de productie van Nederlandse speelfilms in het bijzonder, in hoofdzaak door het scheppen van financieel gunstige voorwaarden voor de continuïteit van die productie en wat verder voor dit doel be vorderlijk is. 15

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1958 | | pagina 16