16 Het Productiefonds heeft zijn inkomsten uit bijdragen van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en van het Rijk en wordt beheerd door een Bestuur, waarin enerzijds de Voorzitter, de Vice-Voorzitter en de Directeur van de Bond qualitate qua tenzij één van hen rechtstreeks deelneemt aan de productie van films zitting hebben, en anderzijds twee vertegenwoordigers van de Minister van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen. De betekenis van de oprichting van dit fonds voor de ontwikkeling van een continue natio nale speelfilmproductie is in de voorgaande jaarverslagen reeds gememoreerd. Sedert de stichting van het Productiefonds in November 1956 werd financiële steun verleend voor de productie van acht speelfilms, drie jeugdspeel- films en een korte speelfilm. Van meet af aan heeft het Bestuur er tevens naar gestreefd ini tiatieven te stimuleren door filmers respectie velijk scenaristen financieel in staat te stellen scenario's te schrijven, waarmede reeds goede resultaten werden bereikt. Aan de productie van de door het fonds ge steunde objecten wordt door de Nederlandsche Bioscoop-Bond een verdere belangrijke finan ciële hulp verleend in de vorm van renteloze voorschotten op de met leden-exploitanten af gesloten vertoningsovereenkomsten. In practisch alle gevallen, waarin een verant woord initiatief tot het vervaardigen van een speelfilm werd genomen, is door het Produc tiefonds op aanvrage steun verleend. Uiteraard gaat het bij deze hulpverlening zoals ook bij alle instellingen van deze aard in het buiten land, welke echter geheel door de staat bekos tigd worden om een aanvullende financie ring. De producent, die het initiatief neemt, dient zelf voor een zekere financiële basis voor zijn productie zorg te dragen en de steun, die hij bij zijn verdere financiering van het Pro ductiefonds ontvangt, is er op gericht zijn risi co te verminderen en hem tevens in staat te stellen bij een goed product goed mede in de zin van belangstelling trekkend een rede lijke winst te maken. De functie van de Bond bij de financiering is er eveneens een, welke in het buitenland door de staat zelf of een van zijn instellingen wordt vervuld: het verstrek ken van kosteloze voorschotten, waar het par ticuliere bankwezen zich niet in staat acht het risico van het verstrekken van productiecredie- ten te dragen. Wat de resultaten van de bemoeiingen van het Productiefonds aangaat, hiervoor moge ver wezen worden naar het hoofdstuk over de Nederlandse filmindustrie. Het blijkt dan, dat de continuïteit die men bij de oprichting van het fonds beoogde ook verwezenlijkt is. Zoals de zaken er thans voorstaan, is evenals in 1957 en 1958 een vervaardiging van twee tot drie speelfilms per jaar in de eerstkomende jaren te verwachten. In het Bestuur van het Productiefonds hadden gedurende het verslagjaar zitting: voor de Nederlandsche Bioscoop-Bond de heren Joh. Miedema, D. J. van Leen en J. G. J. Bosman, respectievelijk Voorzitter, lid van het Dage lijks Bestuur en Directeur van de Bond; voor de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen de heren Mr. H. L. s'Jacob, Voorzit ter van de Sectie Film van de Raad voor de Kunst, en Dr. J. Hulsker, chef van de Afdeling Kunsten van genoemd Ministerie. Het Nederlands Filminstituut Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bio scoop-Bond was in 1958 in de Raad van Be heer van de Stichting „Nederlands Filminsti tuut" vertegenwoordigd door de heren H. S. Boekman, Vice-Voorzitter van het Hoofdbe stuur en Voorzitter van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders; J. Nijland Jr., lid van de Afdelingsraad en Voorzitter van de Afdeling „Het Oosten", C. S. Roem, Voorzitter van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmpro ducenten en J. G. J. Bosman, Directeur van de Bond. Het onder de bezielende leiding van wijlen Prof. Dr. G. van der Leeuw in 1948 opgerichte Instituut heeft inzonderheid in het tweede lustrum van zijn bestaan zijn werkzaamheden voortdurend uitgebreid. Van meet af aan heeft deze instelling de functie vervuld van verbin dingsinstituut tussen filmbedrijf en cultu reel verenigingsleven: niet minder dan 167 organisaties waren er in 1958 aangesloten bij het Filminstituut, dat in de loop van dat jaar 4064 filmprogramma's verzorgde. In 1958 gaf het Instituut naast de reeds be staande Cinegrafia-Reeks een brochure-reeks uit onder de titel „Verkenningen", waarvan de eerste drie nummers inmiddels zijn versche nen. Het Nederlands Filminstituut herdacht in het verslagjaar op zinvolle wijze zijn tienjarig be staan met het houden van een Vijfde Acade mische Filmstudieweek te Utrecht, het uit geven van een overzichtelijke en goed ver-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1958 | | pagina 17